APK regelgeving

Contents

Index

   Regelgeving APK, versie 12-2006

   Uitleg over het gebruik

   Paragraaf

   Figuur

   Voetnoot

   Overzicht van de wijzigingen

   Copyright

   Voorwoord

   Adressen RDW

   Hoofdkantoor RDW

   Divisie Registratie en Informatie

   Divisie Voertuigtechniek

   Openingstijden RDW-kantoren

   Afmelden en raadplegen

   Adressen providers

   Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

   1.

   Voertuigreglement artikel 1.10

   2.

   Wegenverkeerswet artikel 83

   Erkenningsregeling artikel 32

   3.

   Wegenverkeerswet artikel 85

   4.

   Voertuigreglement artikel 4.2

   Voertuigreglement artikel 4.3

   Voertuigreglement artikel 4.4

   Voertuigreglement artikel 4.5

   Ministeri?le regeling houdende aanwijzing van voertuigen die zijn uitgezonderd van de keuringsplicht, bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (MRUK);

   Voertuigreglement artikel 4.6

   Voertuigreglement artikel 4.8

   Voertuigreglement artikel 4.7

   5.

   6.

   7.

   8.

   9.

   Evaluatieformulier

   Formulier

   APK-handboek

   Administratieve Procedures

   1.

   1.1

   Voertuigreglement artikel 4.9

   Voertuigreglement artikel 9.2

   Wegenverkeerswet artikel 36-3a

   1.2

   Wegenverkeerswet artikel 57

   Kentekenregister

   2.

   Erkenningsregeling artikel 41 lid 3

   Erkenningsregeling artikel 41 lid 6

   3.

   Voertuigreglement artikel 5.*.1

   4.

   Wegenverkeerswet artikel 79

   5.

   5.1

   Wegenverkeerswet artikel 86

   Erkenningsregeling artikel 45

   5.2

   5.2.a

   Wegenverkeerswet artikel 90/Voertuigreglement4.12

   5.2.b

   5.2.c

   Wegenverkeerswet artikel 91/Voertuigreglement 4.15

   5.2.d

   Erkenningsregeling artikel 64

   5.2.e

   Wegenverkeerswet artikel 90-4

   De tarieven worden jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant, Besluit tarieven Dienst wegverkeer

   Invulinstructie APK Keuringsrapport

   Algemeen.

   Voorbeeld APK-Keuringsrapport

   Invullen APK Keuringsrapport

   Gegevens voertuig en resultaat keuring

   Mededeling RDW na afmelding

   Binnenkort te verwachten gebreken (adviespunten)

   Dit rapport is afgegeven door

   Aanvrager verzoekt herkeuring na afkeuring

   Geldigheidsduur keuringsbewijs

   Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten

   In te vullen door de RDW

   Vervangende keuringsbewijzen

   Herkeuring

   Keuringseisen

   0

   1

   artikel 1.1

   artikel 1.2 - begrippen afmetingen

   artikel 1.3 - meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen

   artikel 1.4 - bepalen aantal wielen

   artikel 1.5 - bepalen aantal lichten

   artikel 1.6 - meetvoorwaarden t.a.v. verlichting

   artikel 1.9 - identificatienummer inslaan

   artikel 1.10 - datum eerste toelating

   De Regeling wijze van keuren is van toepassing op:

   Algemeen

   Demonteren

   Meten

   Milieu

   Controle-apparaat:

   5.2

   5.2 ? 0.

   Artikel 5.2.0

   Artikel 5.2.1

   5.2 ? 1.

   Artikel 5.2.3

   Artikel 5.2.4

   5.2 ? 2.

   Artikel 5.2.6

   Artikel 5.2.7

   5.2 ? 3.

   Artikel 5.2.9

   Artikel 5.2.10

   Artikel 5.2.10a

   Artikel 5.2.11

   CO-tabel

   Artikel 5.2.12

   Artikel 5.2.13

   5.2 ? 4.

   Artikel 5.2.15

   Artikel 5.2.16

   5.2 ? 5.

   Artikel 5.2.18

   Artikel 5.2.19

   Artikel 5.2.20

   Artikel 5.2.21

   Artikel 5.2.22

   Artikel 5.2.23

   Artikel 5.2.24

   5.2 ? 6.

   Artikel 5.2.27

   Artikel 5.2.28

   5.2 ? 7.

   5.2 ? 8.

   Artikel 5.2.31

   Artikel 5.2.32

   Artikel 5.2.38

   Artikel 5.2.39

   Artikel 5.2.40

   5.2 ? 9.

   Artikel 5.2.41

   Artikel 5.2.42

   Artikel 5.2.43

   Artikel 5.2.44

   Artikel 5.2.45

   Artikel 5.2.46

   Artikel 5.2.47

   Artikel 5.2.47a

   Artikel 5.2.48

   5.2 ? 10.

   Artikel 5.2.51

   Artikel 5.2.53

   Artikel 5.2.55

   Artikel 5.2.56

   Artikel 5.2.57

   Artikel 5.2.59

   Artikel 5.2.61

   Artikel 5.2.62

   Artikel 5.2.63

   Artikel 5.2.64

   Artikel 5.2.65

   5.2 ? 11.

   Artikel 5.2.66

   Artikel 5.2.67

   5.2 ? 12.

   5.3

   5.3 ? 0.

   Artikel 5.3.0

   Artikel 5.3.1

   5.3 ? 1.

   Artikel 5.3.3

   Artikel 5.3.4

   5.3 ? 2.

   Artikel 5.3.6

   Artikel 5.3.7

   5.3 ? 3.

   Artikel 5.3.9

   Artikel 5.3.10

   Artikel 5.3.10a

   Artikel 5.3.11

   CO-tabel bedrijfsauto's

   Artikel 5.3.12

   Artikel 5.3.13

   5.3 ? 4.

   Artikel 5.3.15

   Bijlage  Model symbool hulpverleningsvoertuigen

   Artikel 5.3.16

   5.3 ? 5.

   Artikel 5.3.18

   Artikel 5.3.19

   Artikel 5.3.20

   Artikel 5.3.21

   Artikel 5.3.22

   Artikel 5.3.23

   Artikel 5.3.24

   Artikel 5.3.25

   Artikel 5.3.26

   5.3 ? 6.

   Artikel 5.3.27

   Ad 3 Artikel 5.3.27

   Artikel 5.3.28

   5.3 ? 7.

   5.3 ? 8.

   Artikel 5.3.31

   Artikel 5.3.32

   Artikel 5.3.33

   Artikel 5.3.34

   Artikel 5.3.35

   Artikel 5.3.36

   Artikel 5.3.37

   Artikel 5.3.38

   Artikel 5.3.39

   Artikel 5.3.40

   5.3 ? 9.

   Artikel 5.3.41

   Artikel 5.3.41a

   Artikel 5.3.42

   Artikel 5.3.43

   Artikel 5.3.44

   Artikel 5.3.45

   Artikel 5.3.45a - gezichtsveldverbeterende voorziening

   Artikel 5.3.46

   Artikel 5.3.47

   Artikel 5.3.47a

   Artikel 5.3.48

   Artikel 5.3.49

   5.3 ? 10.

   Artikel 5.3.51

   Artikel 5.3.53

   Artikel 5.3.55

   Artikel 5.3.56

   Artikel 5.3.57

   Artikel 5.3.59

   Artikel 5.3.61

   Artikel 5.3.62

   Artikel 5.3.63

   Artikel 5.3.64

   Artikel 5.3.65

   5.3 ? 11.

   Artikel 5.3.66

   Artikel 5.3.67

   Artikel 5.3.68

   Artikel 5.3.69

   Artikel 5.3.70

   5.3 ? 12.

   5.5

   5.5 ? 0.

   Artikel 5.5.0

   Artikel 5.5.1

   5.5 ? 1.

   Artikel 5.5.3

   Artikel 5.5.4

   5.5 ? 2.

   Artikel 5.5.6

   Artikel 5.5.7

   5.5 ? 3.

   Artikel 5.5.9

   Artikel 5.5.10

   Artikel 5.5.10a

   Artikel 5.5.11

   Artikel 5.5.12

   Artikel 5.5.13

   5.5 ? 4.

   Artikel 5.5.15

   Artikel 5.5.16

   5.5 ? 5.

   Artikel 5.5.18

   Artikel 5.5.19

   Artikel 5.5.20

   Artikel 5.5.21

   Artikel 5.5.24

   5.5 ? 6.

   Artikel 5.5.27

   Artikel 5.5.28

   5.5 ? 7.

   Artikel 5.5.29

   Artikel 5.5.30

   5.5 ? 8.

   Artikel 5.5.31

   Artikel 5.5.32

   Artikel 5.5.38

   Artikel 5.5.39

   Artikel 5.5.40

   5.5 ? 9.

   Artikel 5.5.41

   Artikel 5.5.42

   Artikel 5.5.43

   Artikel 5.5.44

   Artikel 5.5.45

   Artikel 5.5.46

   Artikel 5.5.47

   Artikel 5.5.48

   5.5 ? 10.

   Artikel 5.5.51

   Artikel 5.5.53

   Artikel 5.5.55

   Artikel 5.5.56

   Artikel 5.5.57

   Artikel 5.5.59

   Artikel 5.5.61

   Artikel 5.5.62

   Artikel 5.5.63

   Artikel 5.5.64

   Artikel 5.5.65

   5.5 ? 11.

   5.5 ? 12.

   5.12

   5.12 ? 0.

   5.12 ? 1.

   Artikel 5.12.3

   Artikel 5.12.4

   Artikel 5.12.5

   5.12 ? 2.

   Artikel 5.12.6

   Artikel 5.12.7

   5.12 ? 5.

   Artikel 5.12.18

   Artikel 5.12.19

   Artikel 5.12.20

   Artikel 5.12.21

   Artikel 5.12.24

   Artikel 5.12.26

   5.12 ? 6.

   Artikel 5.12.27

   Teken Regroovable

   Artikel 5.12.28

   5.12 ? 7.

   Artikel 5.12.29

   Artikel 5.12.30

   5.12 ? 8.

   Artikel 5.12.31

   Artikel 5.12.35

   Artikel 5.12.36

   Artikel 5.12.38

   Bijlage bij artikel 5.12.38

   Voetnoot EBC

   Artikel 5.12.39

   Artikel 5.12.40

   5.12 ? 9.

   Artikel 5.12.41

   Artikel 5.12.48

   Artikel 5.12.49

   5.12 ? 10.

   Artikel 5.12.51

   Artikel 5.12.53

   Artikel 5.12.55

   Artikel 5.12.57

   Artikel 5.12.59

   Artikel 5.12.61

   Artikel 5.12.64

   Artikel 5.12.65

   5.12 ? 11.

   Artikel 5.12.66

   Artikel 5.12.67

   Artikel 5.12.68

   Artikel 5.12.69

   Artikel 5.12.70

   Voorbeeld goedkeuringsmerk

   6

   A en B

   C t/m G

   H t/m L

   M t/m P

   R

   S t/m U

   V

   W t/m Z

   Overzicht per paragraaf

   ? 0:

   ? 1:

   ? 2:

   ? 3:

   ? 4:

   ? 5:

   ? 6:

   ? 7:

   ? 8:

   ? 9:

   ? 10:

   ? 11:

   ? 12:

   Regeling Permanente Eisen

   Hoofdstuk 0

   Hoofdstuk 1

   Hoofdstuk 2

   Titel 1

   Titel 2

   Afdeling 1

   ? 1

   Artikel 2.2.2

   Artikel 2.2.3

   Artikel 2.2.4

   ? 2

   Artikel 2.2.5

   Artikel 2.2.6

   Figuur 1

   Figuur 2

   Artikel 2.2.7

   Artikel 2.2.8

   Artikel 2.2.9

   Artikel 2.2.10

   Artikel 2.2.11

   Afdeling 2

   ? 1

   Artikel 2.2.12

   Artikel 2.2.13

   ? 2

   Algemeen

   Artikel 2.2.14

   Artikel 2.2.15

   Artikel 2.2.16

   Beoordelingsprincipes voor de roestschade-omvang per bevestiging of per onderdeel

   Artikel 2.2.17

   Figuur 3

   Artikel 2.2.18

   Artikel 2.2.19

   Artikel 2.2.20

   Afdeling 3

   Artikel 2.2.21

   Artikel 2.2.22

   Artikel 2.2.23

   Artikel 2.2.24

   Artikel 2.2.25

   Titel 3

   Titel 3 ? 1

   Titel 3 ? 2

   Titel 3 ? 3

   Artikel 2.3.8

   Artikel 2.3.9

   Artikel 2.3.10

   Artikel 2.3.11

   Lijst met voertuigspecifieke gegevens

   Artikel 2.3.12

   Titel 4

   Titel 5

   Titel 5 ? 1

   Titel 5 ? 2

   Artikel 2.5.2

   Figuur 6

   Artikel 2.5.3

   Figuur 7

   Artikel 2.5.4

   Artikel 2.5.5

   Figuur 8

   Figuur 9

   Artikel 2.5.6

   Bijlage bij artikel 2.5.6

   E?n draagarm (niet afgeveerd)

   E?n draagarm (afgeveerd)

   Twee draagarmen (beide afgeveerd)

   Twee draagarmen (onderste afgeveerd)

   Twee draagarmen (bovenste afgeveerd)

   Ad 1 Artikel 2.5.6

   Titel 6

   Artikel 2.6.1

   Artikel 2.6.2

   Titel 7

   Titel 7 ? 1

   Titel 7 ? 2

   Artikel 2.7.2

   Figuur 10

   Artikel 2.7.3

   Figuur 11

   Artikel 2.7.4

   Titel 8

   Afdeling 1

   Titel 8 ? 1

   Artikel 2.8.1

   Artikel 2.8.2

   Figuur 12

   Artikel 2.8.3

   Titel 8 ? 2

   Titel 8 ? 3

   Artikel 2.8.5 (vervallen)

   Artikel 2.8.6

   Afdeling 2

   Artikel 2.8.7

   Artikel 2.8.8

   Artikel 2.8.9

   ? 1

   Bedrijfsrem

   Artikel 2.8.10

   Artikel 2.8.11

   Artikel 2.8.12

   Parkeerrem

   ? 2

   Bedrijfsrem.

   Parkeerrem.

   ? 3

   Bedrijfsrem,

   Artikel 2.8.16

   Tabel 1

   Artikel 2.8.17

   Parkeerrem,

   ? 4

   Bedrijfsrem;

   Artikel 2.8.19

   Artikel 2.8.20

   Artikel 2.8.21

   Artikel 2.8.22

   Artikel 2.8.23

   Artikel 2.8.24

   Artikel 2.8.25

   Artikel 2.8.26

   Artikel 2.8.27

   Parkeerrem;

   ? 5

   Bedrijfsrem:

   Artikel 2.8.29

   Artikel 2.8.30

   Artikel 2.8.31

   Artikel 2.8.32

   Artikel 2.8.33

   Artikel 2.8.34

   Artikel 2.8.35

   Artikel 2.8.36

   Artikel 2.8.37

   Artikel 2.8.38

   Artikel 2.8.39

   Parkeerrem:

   ? 6

   Artikel 2.8.41

   Artikel 2.8.42

   Artikel 2.8.43

   Artikel 2.8.44

   Artikel 2.8.45

   ? 7

   Artikel 2.8.46

   Artikel 2.8.47

   Artikel 2.8.48

   Artikel 2.8.49

   Artikel 2.8.50

   Artikel 2.8.51

   Afdeling 3

   Artikel 2.8.52

   ? 1

   ? 2

   Verschil in remwerking

   Artikel 2.8.54

   Artikel 2.8.55

   Artikel 2.8.56

   Tabel 2:

   Overberemming van de achterste as of het achterste asstel

   Artikel 2.8.57

   Artikel 2.8.58

   Artikel 2.8.59

   Artikel 2.8.60

   Artikel 2.8.61

   Titel 9

   Afdeling 1

   Afdeling 2

   ? 1

   Artikel 2.9.2

   Artikel 2.9.3

   Figuur 13

   Figuur 14

   Artikel 2.9.4

   Figuur 15

   Artikel 2.9.5

   Artikel 2.9.6

   ? 2

   Artikel 2.9.7

   Artikel 2.9.8

   Figuur 16

   Artikel 2.9.9

   Figuur 17

   Artikel 2.9.10

   Artikel 2.9.11

   Afdeling 3 Gezichtsvelden van de verplichte spiegels en van de gezichtsveldverbeterende voorzieningen als bedoeld in artikel 5.3.45 en artikel 5.3.45a van het Voertuigreglement

   Artikel 2.9.12

   Artikel 2.9.13

   Figuur 18

   Figuur 18a Linker- en rechterbuitenspiegel

   Figuur 18b Linker- en rechterbuitenspiegel

   Artikel 2.9.14

   Figuur 19

   Figuur 20

   Figuur 21

   Artikel 2.9.15

   Figuur 22

   Figuur 22a

   Figuur 22b Trottoirspiegel

   Artikel 2.9.16

   Figuur 23

   Figuur 23-1, breedtespiegel

   Artikel 2.9.16.a.

   Artikel 2.9.16.b.

   Figuur 23a

   Artikel 2.9.16.c.

   Artikel 2.9.16.d.

   Artikel 2.9.16.e.- Gezichtsveld vooruitkijkspiegel

   Figuur 23b Vooruitkijkspiegel

   Artikel 2.9.16.f. - kijkrichting beeldscherm

   Artikel 2.9.17

   Afdeling 4

   ? 1

   Artikel 2.9.18

   Artikel 2.9.19

   Figuur 24

   Artikel 2.9.20

   Figuur 25

   Artikel 2.9.21

   Artikel 2.9.22

   ? 2

   Artikel 2.9.23

   Artikel 2.9.24

   Figuur 26

   Figuur 27

   Figuur 28

   Figuur 29

   Figuur 30

   Artikel 2.9.25

   Artikel 2.9.25a

   Artikel 2.9.25b

   Artikel 2.9.26

   Artikel 2.9.27

   Figuur 31

   Artikel 2.9.28

   Artikel 2.9.29

   Artikel 2.9.30

   Titel 10

   ? 1

   Artikel 2.10.1

   Artikel 2.10.2

   Artikel 2.10.3

   Artikel 2.10.4

   ? 2

   Artikel 2.10.5

   Artikel 2.10.6

   Artikel 2.10.7

   Artikel 2.10.8

   ? 3

   Artikel 2.10.9

   Artikel 2.10.10

   ? 4

   ? 5

   Artikel 2.10.12

   Artikel 2.10.13

   ? 6

   Artikel 2.10.14

   Artikel 2.10.15

   ? 7

   Artikel 2.10.16

   Artikel 2.10.17

   Artikel 2.10.18

   Titel 11

   Titel 11 ? 1

   Titel 11 ? 2

   Artikel 2.11.2

   Artikel 2.11.3

   Figuur 32

   Figuur 33

   Figuur 34

   Artikel 2.11.4

   Figuur 35

   Artikel 2.11.5

   Artikel 2.11.6

   Figuur 36

   Figuur 37

   Figuur 38

   Figuur 39

   Artikel 2.11.7

   Figuur 40

   Figuur 41

   Figuur 42

   Figuur 43

   Artikel 2.11.8

   Bijlagen

   Bijlage 1 Behorende bij artikel 2.2.3 tot en met 2.2.5 .

   Figuur 44

   Bijlage 2

   Bijlage 3

   Tekeningen en voorbeelden

   Rekenvoorbeeld 1

   Rekenvoorbeeld 2

   Rekenvoorbeeld 3

   Rekenvoorbeeld 4

   Voorbeeld 1

   Voorbeeld 2

   Voorbeeld 3

   Voorbeeld 4

   Lengtebepaling van de frontlangs- en eindlangsbalken

   Lengtebepaling van de balken van een subframe

   Verankeringen

   Balken

   Bijlage 4

   Bijlage 5

   Bijlage 6

   Regeling Permanente Eisen Taxi's

   Artikel 1:

   Artikel 2:

   Artikel 3:

   Artikel 4:

   Artikel 5:

   Artikel 6:

   Artikel 7:

   Artikel 8:

   Artikel 9:

   Artikel 10:

   Artikel 11:

   Model Bijlage bij het kentekenbewijs ten behoeve van taxi's

   Erkenningsregeling APK

   Hoofdstuk 0

   Hoofdstuk 1

   Hoofdstuk 2

   ? 1

   ? 1.1

   ? 1.2

   Artikel 3 - eisen keuringsruimte

   Artikel 4 - eisen inspectieput / hefinrichting

   ? 1.3

   Artikel 5 - aanwezigheid apparatuur algemeen

   Artikel 6 - aanwezigheid apparatuur afhankelijk van erkenning

   Artikel 7 - eisen apparatuur en certificaten

   Artikel 8 - deugdelijkheid en onderhoud apparatuur

   ? 1.4

   Artikel 9 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa meer dan 3500 kg

   Artikel 10 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa tot en met 3500 kg

   ? 2

   ? 2.1

   ? 2.2

   Artikel 12 - eisen keuringsruimte

   Artikel 13 - eisen inspectieput / hefinrichting

   ? 2.3

   Artikel 14 - aanwezigheid apparatuur algemeen

   Artikel 15 - aanwezigheid apparatuur afhankelijk van erkenning

   Artikel 16 - eisen apparatuur en certificaten

   Artikel 17 - deugdelijkheid en onderhoud apparatuur

   ? 2.4

   Artikel 18 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa meer dan 3500 kg

   Artikel 19 - eisen opleiding personeel voertuigen max. massa tot en met 3500 kg

   Hoofdstuk 3

   Artikel 20 - aanvraagformulier

   Artikel 21 - te overleggen bescheiden

   Artikel 22 - uitzonderingen

   Artikel 23 - te overleggen verklaring

   Hoofdstuk 4

   Artikel 24 - bevoegdheid tot keuren voertuigen max. massa meer dan 3500 kg

   Artikel 25 - bevoegdheid tot keuren voertuigen max. massa tot en met 3500 kg

   Artikel 26 - bevoegdheidspas

   Artikel 27 - afleggen toets

   Hoofdstuk 5

   Artikel 28 - aanvraagformulier bevoegdheid

   Artikel 29 - te overleggen bescheiden

   Hoofdstuk 6

   Artikel 30 - artikelen met betrekking tot erkenning

   Artikel 31 - artikelen met betrekking tot bevoegdheid

   ? 1

   Artikel 32 - hanteren voorschriften

   Artikel 33 - erkenningsbewijzen en gevelschilden

   Artikel 34 - voldoen aan erkenningsvoorschriften

   Artikel 35 - justeren koolmonoxidemeter

   Artikel 36 - aanwezigheid certificaten apparatuur

   Artikel 37 - aanwezigheid boekwerk 'APK milieukeuringseisen'

   Artikel 38 - melding wijzigingen

   ? 2

   Artikel 39 - hanteren voorschriften

   Artikel 40 - bevoegdheidspas en pincode

   ? 3

   Artikel 41 - procedure uitvoeren keuring

   Artikel 42 -keuringsruimte en -personeel

   Artikel 43 - keuringsrapport

   Artikel 44 - procedure afmelden

   Artikel 45 - steekproef

   Artikel 46 - onttrekken aan steekproef

   Artikel 47 - anonieme keuring

   ? 4

   Hoofdstuk 7

   ? 1 Algemeen.

   Artikel 49 - toepassingsgebied

   Artikel 50 - intrekking / wijziging / schorsing erkenning

   Artikel 51 - intrekking / wijziging / schorsing keuringsbevoegdheid

   Artikel 52 - verlenen medewerking

   Artikel 53 - cusumsysteem

   ? 2

   Artikel 54 - herschouwing en toepassen cusumsysteem

   Artikel 55 - toepassen cusumsysteem

   Artikel 56 - niet voldoen aan erkenningseisen

   Artikel 57 - schorsing erkenning

   Artikel 58 - intrekking erkenning

   ? 3

   Artikel 59 - verlenging keuringsbevoegdheid

   Artikel 60 - intrekking keuringsbevoegdheid

   Artikel 61 - schorsing keuringsbevoegdheid

   Artikel 62 - intrekking keuringsbevoegdheid keurmeester

   Ad artikel 62

   ? 4

   Artikel 63 - uitvoering steekproef

   Artikel 64 - toepassen cusumsysteem

   Hoofdstuk 8

   Artikel 65 - intrekking vervallen erkenningsregeling

   Artikel 66 - geldigheid reeds afgegeven erkenningen

   Artikel 67 - gezamenlijk gebruik keuringsplaats

   Artikel 68 - datum inwerkingtreding

   Artikel 69 - citeertitel

   Bijlagen.

   Bijlage 1 behorende bij artikel 35

   Bijlage 2 behorende bij artikel 41, derde lid, onder b

   Bijlage 3 behorende bij artikel 41, derde lid, onder c

   Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder

   Artikel 1. definities.

   Artikel 2. toepassing.

   Artikel 3. gradaties.

   Artikel 4. klassen.

   Artikel 5. intrekken erkenning.

   Artikel 6. Intrekking vorige bekendmaking.

   Artikel 7. Historie.

   Artikel 8. Ingangsdatum.

   Artikel 9. Citeertitel.

   Bekendmaking Cusumsysteem Keurmeester

   Artikel 1.

   Artikel 2.

   Artikel 3.

   Artikel 4.

   Artikel 5.

   Artikel 6.

   Artikel 7.

   Artikel 8.

   Artikel 9.

   Procedure Roetmeting

   Toezichtbeleid APK

   Toezichtbeleid APK Erkenninghouder van 1 maart 2000

   1.

   2.

   3.

   4.

   5.

   6.

   Cusumsysteem

   Bijlage 1 bij Toezichtbeleid APK erkenninghouders van 1 maart 2000

   Bijlage 2 bij Toezichtbeleid APK Erkenninghouders van 1 maart 2000

   Toezichtbeleid APK Keurmeester van 1 maart 2000

   1.

   2.

   Cusumsysteem keurmeester

   3.

   4.

   5.

   6.

   Bijlage 1 bij Toezichtbeleid APK Keurmeester van 1 maart 2000

   2.9.12

   2.5.2, 2.5.3, 2.5.4.

   E?n draagarm (niet afgeveerd)

   paragraaf 4, 5, 6 en 7.

   2.8.53, 2.8.54, 2.8.55, 2.8.56, 2.8.57, 2.8.58, 2.8.59.

   2.8.58, 2.8.59, 2.8.60.

   2.9.13, 2.9.14, 2.9.15, 2.9.16.

   2.9.16.b, 2.9.16.c, 2.9.16.d.

   2.9.19, 2.9.20, 2.9.21, 2.9.22.

   2.9.24, 2.9.25, 2.9.26, 2.9.27, 2.9.28, 2.9.29.

   2.9.23, 2.9.24, 2.9.25, 2.9.26, 2.9.27, 2.9.28.

   artikel 2.2.15, 2.2.16 en 2.2.17.

   artikel Artikel 3, Artikel 4, Artikel 5, Artikel 6, Artikel 7 en Artikel 8.

   artikel 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10.

   artikel 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18 en 19.

   artikel 59, 60, 61 en 62.

   artikel 32, 33, 34, 35, 36, 37 en 38.

   artikel 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47 en 48.

   artikel 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45 en 46.

   Artikel 3, 4, 5, 6, 7 en 8.

   artikel 12, 13, 14, 15, 16 en 17

   De tarieven worden jaarlijks d.m.v. het

   artikel 42, 43, 44, 45 en 46.

   artikel 42, 43, 44, 45 en 46.

   Definities

   aanhangwagen

   achterlicht

   achteruitrijlicht

   adviespunt

   afkeurpunt

   afsleepdolly

   airbag

   ambulance

   anonieme keuring

   APK-keuringeisen

   as

   asstel

   autogordel

   bedrijfsauto

   begrafeniswagen

   bermlicht

   bestuurd asstel

   bestuurde as

   bevestigingspunten

   bevoegdheidspas

   boekwerk "Regelgeving APK"

   boekwerk 'APK milieukeuringseisen'

   bromfiets

   bus

   certificaat van overeenstemming

   CNG-installatie

   contourmarkering

   cusumbijdrage

   cusumstand

   cusumsysteem

   dagrijlicht

   deskundigenonderzoek

   dimlicht

   dolly

   driewielig motorrijtuig

   EG-goedkeuringsmerk

   erkenning

   erkenninghouder

   fabrikant

   geconditioneerd voertuig

   gelede bus

   gestuurd asstel

   gestuurde as

   gradatie

   groot licht

   handwagen met motorvermogen

   herkeuring

   hoofdgroeven

   inrichting

   inrichting voor indirect zicht

   invalidenvoertuig

   justering

   kampeerauto

   kermis- en circusvoertuig

   keuring

   keuringseisen

   keuringsinstelling

   keuringsplaats

   keuringsruimte

   keurmeester

   kinderbeveiligingssysteem

   klapstoel

   klasse

   lading

   landbouwtrekker

   landbouw- of bosbouwtrekker

   landbouw- of bosbouwtrekker categorie T1

   landbouw- of bosbouwtrekker categorie T2

   landbouw- of bosbouwtrekker categorie T3

   landbouw- of bosbouwtrekker categorie T5

   lastdrager

   ledige massa

   lege massa in rijklare toestand

   lijnmarkering

   loopvlak

   luchtband

   markeringslicht

   massa in bedrijfsklare toestand

   massieve band

   Mc Pherson-wielophangingsysteem

   mechanische koppeling

   metalen band

   middenasaanhangwagen

   minister

   misser

   mistlicht aan achterzijde

   mistlicht aan voorzijde

   mobiele keuringseenheid

   mobiliteitshandicap

   motorfiets

   motorrijtuig met beperkte snelheid

   ondeelbare lading

   onderdeel

   onderzoeksgerechtigde

   oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel

   oplegger

   parkeerlicht

   personenauto

   RDW

   remlicht

   reparatiepunt

   retroreflector

   richtingaanwijzer

   richtlicht

   rijdend werktuig

   roetmeting

   samenstel van voertuigen

   stadslicht

   steekproef

   taxi

   T100 bus

   technische eenheid

   trekker

   uitlaatgasmeting

   vervangingskatalysator

   verwarmingssysteem op brandstof

   viergasmeting

   vooruitkijkspiegel

   voertuig

   waarschuwingsknipperlicht

   wagens

   werklicht

   werklichten

   wet

   wielbasis

   zelfsturend asstel

   zelfsturende as

   zijmarkeringslicht

   zijspanwagen

   zitbank

   zitplaats






Regelgeving APK, versie 12-2006

Uitleg over het gebruik

Voorwoord

Adressen RDW

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK

Evaluatieformulier

Inhoudsopgave

Index van de Keuringseisen

Beknopt overzicht van de wijzigingen

Copyright RDW


Top




Uitleg over het gebruik

Dit is de zesde uitgave van de Regelgeving APK op cd-rom.

In dit hoofdstuk staan de functietoetsen beschreven en de mogelijkheden van de verwijzingen.

Structuur

De structuur van de Regelgeving APK op cd-rom is gebaseerd op de structuur van het boek. Het is mogelijk om stapsgewijs door het boek te springen. Van afdeling via hoofdstuk naar paragraaf, eindigend bij het gezochte artikel.

Als het artikel meer informatie bevat dan op het beeldscherm getoond kan worden, dan wordt er aan de rechterkant een verticale grijze balk met 2 pijltjes en een vierkantje zichtbaar. Door op de pijltjes te klikken bladert u naar het einde van het artikel, u kunt ook het vierkantje naar beneden slepen (linker muisknop vasthouden), of u gebruikt de 'page up' of 'page down' toetsen van het toetsenbord.

Functietoetsen

Boven in het scherm vindt u de volgende toetsen:

-

Zoeken

Met behulp van 'Zoeken' kunt u zoeken naar een bepaald woord in het bestand. U typt het woord in en vervolgens krijgt u een lijst met de lokatie(s) waar het woord te vinden is. Door het overeenkomende woord te selecteren krijgt u ??n of meerdere onderwerpen waarin het betreffende woord is gevonden. Kies hier het onderwerp en klik vervolgens op 'Weergeven'. Het woord wordt in het artikel in het wit met zwarte achtergrond weergegeven.

-

Terug

Met 'Terug' gaat u terug naar de pagina waar u als laatste was. Deze knop werkt als een boekenlegger.

-

Afdrukken

'Afdrukken' wordt gebruikt om de huidige pagina af te drukken. Dit is geen schermafdruk.

-

<< en >>

De toetsen '<<' en '>>' kunt u gebruiken om te bladeren alsof het een boek is. U gaat hiermee terug naar de voorliggende pagina of naar de volgende. Deze toetsen zijn alleen geactiveerd in de onderdelen 'APK-handboek' en 'Index van de Keuringseisen'.

-

Inhoud

Door op 'Inhoud' te klikken gaat u direct terug naar het hoofdscherm, daar krijgt u de mogelijkheid te kiezen voor 'Uitleg over het gebruik', 'Voorwoord', 'Adressen RDW Centrum voor voertuigtechniek en informatie', 'Evaluatieformulier', 'APK-handboek' en 'Index van de Keuringseisen'.

-

Navigator

Via de 'Navigator' kunt u direct naar een bepaald hoofdstuk of paragraaf gaan. En door op 'Navigator' te klikken kunt u direct zien in welk gedeelte van het boek u bent. Als u op het kruisje voor het woord in de 'Navigator' klikt krijgt u onderliggende artikelen. De navigator is altijd op de voorgrond te plaatsen door bij de navigator onder 'Options' de functie 'Always on top' te activeren.

-

Definities

Onder deze toets vindt u alle definities op alfabetische volgorde. Door op het woord te klikken verschijnt de definitie.

-

Exit

Met deze knop sluit u de Regelgeving APK.

Alle functietoetsen zijn met de linker muisknop te activeren, 1 keer klikken is voldoende.

Verwijzingen

In de tekst staan woorden in het groen met een (onderbroken) lijn. Als u op deze woorden klikt, verschijnt er een andere paragraaf of artikel, een figuur of tabel, of een voetnoot of achtergrondinformatie.

Om terug te keren naar de oorspronkelijke tekst moet u als volgt handelen:

-        Betreft het een verwijzing naar een ander artikel of paragraaf, dan kunt u met de 'Terug' knop teruggaan naar de oorspronkelijke pagina.

-        Betreft het een figuur of tabel, dan kunt u dit figuur of deze tabel afsluiten door op de 'Sluiten' knop te klikken of op het kruisje in de rechterbovenhoek.

-        Betreft het een voetnoot of achtergrondinformatie, dan kan teruggekeerd worden naar het oorspronkelijke scherm door op een willekeurige plek op het scherm te klikken.

De lijntjes van een figuur kunnen er gebroken uitzien. Een afdruk vertoont geen gebroken lijntjes. (Dit komt doordat een beeldscherm een lagere resolutie heeft dan een printer.)

{button ,JI(`',`TH_1192')} Paragraaf

{button ,JI(`',`TH_1194')} Voetnoot

{button ,JI(`',`TH_1195')} Overzicht van de wijzigingen


Top




Paragraaf

Dit is de andere paragraaf of artikel. Deze paragraaf of dit artikel heeft betrekking op de tekst die u las op de vorige pagina. Met behulp van 'Terug' gaat u weer naar de vorige pagina toe.


Top




Figuur

Hier had een figuur of een tabel kunnen staan, nu staat er uitleg. De figuur kunt u van formaat wijzigen. De figuur kunt u verslepen door op de titelbalk met de muis te klikken en vast te houden totdat de figuur op de juiste plaats is gezet om vervolgens verder te kunnen lezen in de onderliggende tekst.

Door op 'Sluiten' of op het kruisje in de rechterbovenhoek te klikken sluit u het figuur en gaat u terug naar het hoofddocument.


Top




Voetnoot

Dit stukje tekst verdwijnt als u ergens op het scherm met de muis klikt. Het zal voornamelijk worden gebruikt om kleine stukjes tekst, achtergrondinformatie en uiteraard voetnoten te tonen.


Top




Overzicht van de wijzigingen

Algemeen deel

Bij Adressen RDW is het adres van Regiokantoor West gewijzigd. Ook de telefoonnummers van de Regiokantoren zijn gewijzigd.

De RDW kantoren zijn in de toekomst ook op bevrijdingsdag geopend.

Bij de uitzonderingen van de keuringsplicht is bij voertuigen die tot de bedrijfsvoorraad behoren het kenteken dat twee cijfergroepen bevat en de lettergroep FH, HA en HF geschrapt.

Voorbereidende Administratieve procedures

?2. Raadplegen kentekenregister? is op diverse plaatsen aangepast overeenkomstig de brief van 21 juli 2006 met 29 wijzigingspunten.

?3 Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en controle kentekenplaten is op diverse plaatsen aangepast overeenkomstig de brief van 21 juli 2006.

Tevens is bij ambulances de controle op de aanwezigheid van een brancard vervallen.

Invulinstructie APK rapport

Bij ?Gegevens voertuig en resultaat keuring? is de verplichting tot bewaren van vervangen onderdelen vervallen overeenkomstig de brief van 21 juli 2006 (VIZ 2006/5202).

Zie ook de wijzigingen bij Erkenningsregeling artikel 43, 44 en 48.

Het is de bedoeling dat het rapport pas na het afmelden (handmatig of geprint) wordt ingevuld.

Bij een ?verschreven? rapport waarbij geen gele doorslag hoefde moet een rapport worden

uitgeschreven en gearchiveerd met gele doorslag.

Keuringseisen Algemeen

-        Er zijn verschillende definities gewijzigd of toegevoegd.

Keuringseisen

-        In artikel 5. (2/5) .1 c (kentekenplaat) is de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.(5.2.1c en 5.5.1c).

-         Op artikel 5. (3/12) .1 c (constructieplaat) wordt niet getoetst i.v.m. de 29 wijzigingspunten. (5.3.1c en 5.12.1c).

-        In artikel 5. (3/12) .1 d (kentekenplaat) is de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten. (5.3.1d en 5.12.1d).

-        In artikel 5. (2/3) .7 lid 2 (massa) is de tekst gewijzigd i.v.m. wijziging van het Voertuigreglement. (5.2.7 en 5.3.7)

-        In artikel 5.12.7 lid 3 (massa) is de tekst gewijzigd i.v.m. wijziging van het Voertuigreglement.

-         In artikel 5.2.10 lid 9 (LPG-installatie) is de tekst gewijzigd i.v.m. wijziging van het Voertuigreglement.

-        Aan artikel 5. (2/3) .11 lid (9/8) (milieu) is ten aanzien van de toepassing van het artikel een toelichting toegevoegd. (5.2.11 en 5.3.11).

-        In artikel 5. (2/3) .11 lid (10/9) (milieu) is de Wijze van keuren gewijzigd.

-        Aan artikel 5. (2/3/5) .21 lid 1 (wielbasis) wordt niet getoetst i.v.m. de 29 wijzigingspunten. (5.2.21, 5.3.21 en 5.5.21).

-        Aan artikel 5.12.21 (wielbasis) wordt niet getoetst i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        In artikel 5. (2/3) .23 (spoorbreedte) is de Wijze van keuren gewijzigd. (5.2.23 en 5.3.23).

-        In artikel 5. (2/3/5) .31 lid 1d (reminrichting) is ten aanzien van de drukproef de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.(5.2.31, 5.3.31 en 5.5.31).

-        In artikel 5. (2/3/5) .31 lid (3/4/3) (reminrichting) is ten aanzien van de drukproef de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        In artikel 5. (2/3) .38 lid (1 en 2/1, 2 en 3) (remvertraging) is ten aanzien van het gebruik van de pedaalkrachtmeter de toelichting bij de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten. (5.2.38 en 5.3.38).

-        In artikel 5.5.38 (remvertraging) is ten aanzien van het gebruik van de remvertragingsmeter de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-         In artikel 5.2.38 lid 3 (remvertraging) is de Wijze van keuren tekstueel gewijzigd.

-        In artikel 5. (2/3/5) .38 lid (4/4 en 5/6) (remvertraging) is ten aanzien van de controle op uitbreken de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Op artikel 5. (2/3/5) .40 (hulpreminrichting) wordt niet getoetst i.v.m. de 29 wijzigingspunten. (5.2.40, 5.3.40 en 5.5.40).

-        Artikel 5.3.41 lid 4 (carrosserie) is tekstueel gewijzigd.

-        In artikel 5.2.45 (spiegels) zijn diverse wijzigingen gedaan en er is een toelichting toegevoegd.

-        In artikel 5.3.45 (spiegels) zijn diverse leden gewijzigd en de Wijze van keuren is gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        In artikel 5.3.45a lid 1 (gezichtsveldverbeterende voorziening) is ten aanzien van de gezichtsvelden de Wijze van keuren aangepast i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Aan artikel 5.2.46 (zitplaatsen) zijn lid 1 en 2 gewijzigd.

-        Aan artikel 5.3.46 (zitplaatsen) zijn de leden 1, 2 en 3 gewijzigd.

-        In artikel 5. (2/3) .47 lid 6 (bescherming inzittenden) is de Wijze van keuren gewijzigd. (5.2.47 en 5.3.47).

-        In artikel 5. (2/3) .47a lid 1 en 2 (symbool airbag) is de Wijze van keuren gewijzigd. (5.2.47a en 5.3.47a).

-        Artikel 5.3.48 lid 8 (uitwendige veiligheid) is tekstueel gewijzigd.

-        Artikel 5.3.49 lid 1 (stootbalk) is gewijzigd.

-        In artikel 5.3.49 lid 9 (stootbalk) is de toegestane maximum massa gewijzigd in 7500 kg.

-        In artikel 5. (2/3) .51 (lid 1b/b) (verplichte lichten) is de Wijze van keuren gewijzigd. (5.2.51 en 5.3.51).

-        In artikel 5. (2/3/5/12) .55 (werking verlichting) is o.a. toegevoegd dat lichten met dezelfde functie nagenoeg symmetrisch moeten zijn bevestigd. Ook is ten aanzien van LED verlichting een toelichting toegevoegd. (5.2.55, 5.3.55, 5.5.55 en 5.12.55).

-        Aan artikel 5.2.57 lid 1 (toegestane lichten) zijn de leden n, o en p en de Wijze van keuren toegevoegd.

-        Aan artikel 5.3.57 lid 1 (toegestane lichten) zijn de leden q, r en s en de Wijze van keuren toegevoegd.

-        Aan artikel 5. (5/12) .57 lid 1 (toegestane lichten) zijn de leden l en m en de Wijze van keuren toegevoegd. (5.5.57 en 5.12.57).

-        In artikel 5. (3/12) .57 lid 6 (toegestane lichten) is de Wijze van keuren gewijzigd.

-        Aan artikel 5. (2/3) .61 (plaatsing verlichting) is ten aanzien van luifels een toelichting toegevoegd. (5.2.61 en 5.3.61).

-        In artikel 5. (2/3/5) .64 lid 1 (verbod verblindende verlichting) is de Wijze van keuren gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten. (5.2.64, 5.3.64 en 5.5.64).

Regeling permanente eisen

-        Bij artikel 2.3.9 lid 1 wordt ?of?geschrapt.

-        In de lijst met voertuigspecifieke gegevens zijn enige gegevens toegevoegd.

-        Artikel 2.6.1 lid 4 is uitgebreid.

-        Artikel 2.8.8. lid 1 is gewijzigd. t.a.v. het gebruik van de pedaalkrachtmeter i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Artikel 2.8.12, 2.8.13 en 2.8.14 is gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Artikel 2.8.14 is uitgebreid met onderdeel e, en dit is geschrapt bij artikel 2.8.15.

-        Artikel 2.8.16 a is gewijzigd. i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Artikel 2.9.12 t/m 2.9.17 is op diverse plaatsen ingrijpend gewijzigd.

Regeling permanente eisen taxi?s

-        Bij artikel 2 lid 2 is een toelichting toegevoegd.

-        In de modelbijlage bij het kentekenbewijs is een voorbeeld van het droogstempel toegevoegd.

Erkenningsregeling

-        Artikel  3 en 12 is aangepast t.a.v. een openbaar telefoonnet.

-        In artikel  6 en 7, 15 en 16 is de koolmonoxidemeter en fles kalibratiegas geschrapt.

-        Artikel 33 lid 1 is aangepast t.a.v. het nieuwe gevelschild.

-        Artikel 34 is aangepast t.a.v. hoogte en diepte van de hefbrug resp. inspectieput.

-        Artikel 35 vervalt.

-        Artikel 36 is aangepast t.a.v. de nulemissie-eenheid.

-        Artikel 41 is op diverse plaatsen aangepast i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Artikel 43 is aangepast t.a.v. het niet meer vooraf invullen van het model keuringsrapport en de gevallen waarin u geen gele doorslag hoeft te gebruiken.

-        Artikel 44 is aangepast waardoor na het afmelden het keuringsrapport moet worden ingevuld.

-        Artikel 48 is aangepast t.a.v. het bewaren van de administratie voor de situatie waarin u niet over een gele doorslag hoeft te beschikken.

-        Artikel 53 is aangepast waardoor het cusumsysteem ook van toepassing is op bijlage 2 -en 3 van de Erkenningsregeling.

-        Bijlage 1 vervalt.

-        Bijlage 2 is ingrijpend gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

-        Bijlage 3 is ingrijpend gewijzigd i.v.m. de 29 wijzigingspunten.

Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder en Keurmeester 2007.

Het cusumsysteem wordt aangepast met betrekking tot de gradaties van de missers.

De gradaties van de missers zijn gewijzigd van 3 gradaties naar 5 gradaties.

a.        Gradatie 1: een misser die de verkeersveiligheid indirect be?nvloedt

b.        Gradatie 2: een misser waardoor schade aan het milieu wordt toegebracht

c.        Gradatie 3: een misser welke in geringe mate de verkeersveiligheid be?nvloedt

d.        Gradatie 4: een misser welke een belangrijke bijdrage kan leveren aan een verkeersgevaarlijke situatie

e.        Gradatie 5: een misser welke op zichzelf zorgt voor een verkeersgevaarlijke situatie,

Deze wijzigingen zullen binnenkort in de staatscourant worden gepubliceerd

Toezichtbeleid Erkenninghouders en Keurmeesters

Dit is op meerdere punten geactualiseerd. Bij de keurmeesters geldt dat, net als bij de erkenninghouders, het volledige toezicht- en sanctiebeleid hierin is opgenomen.


Een uitgebreider overzicht van de wijzigingen kunt u ook vinden op www.rdw.nl.

{button ,JI(`',`TH_1196')} Copyright


Top




Copyright

? 2005 RDW, Zoetermeer

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotocopie of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval-systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de RDW te Zoetermeer.

No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the RDW.

De cd-rom is uitsluitend bestemd voor gebruik op ??n enkele stand-alone pc dan wel voor een lokaal netwerk dat geheel binnen de keuringsplaats waarvoor de erkenning geldt, is gelegen. Voor overige doeleinden is schriftelijke toestemming van de RDW vereist.


Top




Voorwoord

Deze cd-rom bevat evenals het boek ?Regelgeving APK? alle regelgeving die nodig is voor de uitvoering van de APK. De wijzigingen in versie 12-2006 treden in werking per 1 januari 2007.

Deze cd-rom vervangt de cd-rom 'Regelgeving APK', versie 12-2005.

De wijzigingen ten opzichte van de versie 12-2005 zijn in het blauw weergegeven.

Met deze cd-rom is de APK-regelgeving beter en sneller toegankelijk gemaakt.

Aan de op deze cd-rom opgenomen teksten kunnen geen rechten worden ontleend; alleen de tekst van de ondergenoemde publicaties heeft rechtsgeldigheid:

-        Wegenverkeerswet 1994 (WVW);

-        Voertuigreglement (VR);

-        Kentekenreglement (KR);

-        Ministeri?le regeling houdende vaststelling regels erkenning voor het uitvoeren van de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens (ERK);

-        Ministeri?le regeling houdende aanwijzing van voertuigen die zijn uitgezonderd van de keuringsplicht, bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (MRUK);

-        Regeling Permanente Eisen;

-        Regeling Permanente eisen Taxi?s.

Graag horen wij van u suggesties ter verbetering van deze cd-rom. Meer informatie over de wijze waarop u uw suggesties kunt doorgeven staat in het onderdeel Evaluatieformulier op deze cd-rom. Aanvullingen zijn door middel van een abonnement leverbaar.

Informatie over de wijze van bestellen van het boekwerk 'Regelgeving APK' kan worden verkregen bij de Klantenservice RDW, tel. 0900 97 39, of per e-mail via http://www.rdw.nl/nl/voertuigeigenaar/. .

Kijk voor meer informatie over de RDW op internet, www.RDW.nl


Top




Adressen RDW

Hoofdkantoor RDW

Divisie Registratie en Informatie

Divisie Voertuigtechniek

Openingstijden RDW-kantoren

Afmelden en raadplegen

Adressen provider


Top




Hoofdkantoor RDW

Europaweg 205

2711 ER Zoetermeer

Postbus 777

2700 AT Zoetermeer

Tel 0900 07 39

Fax 079 345 80 21


Top




Divisie Registratie en Informatie

Skager Rak 10

9642 CZ Veendam

Postbus 30 000

9640 RA Veendam

Tel 0900 07 39

Fax 0598 69 95 04


Top




Divisie Voertuigtechniek

Regiokantoor Noord

Dr. van Deenweg 78

8025 BH  Zwolle

Tel. 0900 97 39

Fax  038 452 76 11

Regiokantoor West

Denemarkenlaan 2

2711  EL Zoetermeer

Tel. 0900 97 39

Fax  079 345 78 08

Regiokantoor Zuid

Goudsbloemvallei 5

5237 MH  Den Bosch

Tel. 0900 97 39

Fax  073 644 61 63

Voor beroepsgevallen en vragen over de erkenning kunt u contact opnemen met de Regiokantoren.

Voor algemene informatie en vragen over de uitvoering van de APK kunt u contact opnemen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk via tel. 0900 97 39, of per e-mail via www.RDW.nl


Top




Openingstijden RDW-kantoren

De kantoren van de RDW zijn op werkdagen geopend:

-        van 8.30 uur tot 12.30 uur

       en

-        van 13.00 uur tot 17.00 uur.

Op bepaalde (feest)dagen zijn de kantoren gesloten. Deze dagen zijn achtereenvolgens:

-        Nieuwjaarsdag (1 januari)

-        2de Paasdag

-        Koninginnedag (30 april)

-        Hemelvaartsdag

-        2de Pinksterdag

-        1ste en 2de Kerstdag (25 en 26 december)

Voorts zijn de kantoren elk jaar op 5, 24 en 31 december, indien deze dagen op een werkdag vallen, steeds vanaf 15.30 uur gesloten.


Top




Afmelden en raadplegen

Het afmelden van voertuigen via datacommunicatie kan op maandag tot en met vrijdag, met uitzondering van de hierboven genoemde dagen, plaatsvinden van 8.30 uur tot 17.00 uur.

Het raadplegen van de door u afgemelde voertuigen via datacommunicatie is mogelijk op maandag tot en met vrijdag van 8.30 uur tot 20.00 uur.

Het raadplegen van de voertuiggegevens via datacom is mogelijk op maandag tot en met vrijdag van 05.30 uur tot 21.00 uur en op zaterdag van 05.30 uur tot 17.00 uur.

Voor informatie over het afmelden en raadplegen van gegevens kunt u contact opnemen met uw provider.


Top




Adressen providers

A2SP

Savannahweg 69

3542AW Utrecht

Tel. 0900 123 22 77

(30 cent per minuut)

Internet: www.a2SP.nl

E-mail:  info@a2SP.nl

RDC Datacentrum BV

Postbus 74707

1070 BS  Amsterdam

Tel. 0900 2700 700

(Locaal tarief)

Internet: www.rdc.nl

E-mail: info@rdc.nl

VWE bureau voor voertuigdocumentatie en informatie

Postbus 198

1700 AD  Heerhugowaard

Tel. 072 576 70 01

Internet: www.hetextranet.nl

E-mail: info@vwe-extranet.nl


Top




Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

1.        Datum van ingebruikname

2.        Keuringsbevoegdheid

3.        Keuringsverplichting

4.        Keuringsplichtige voertuigen

5.        Uitvoering keuringsvoorschriften

6.        Uitzonderingen ten aanzien van de keuringseisen

7.        Personeel

8.        Archiveren

9.        Bestellen keuringsrapporten


Top




1.        Datum van ingebruikname

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

Om te kunnen bepalen wanneer een voertuig keuringsplichtig wordt en om de keuringseisen correct te kunnen toepassen is het van belang te weten wanneer het voertuig voor het eerst in gebruik is genomen.

De datum waarop een voertuig voor het eerst in gebruik is genomen kan worden bepaald aan de hand van het kentekenbewijs. Er zijn drie situaties mogelijk: (Basis)

A.        De datum van ingebruikname is de ?Datum eerste toelating? zoals vermeld op het kentekenbewijs (voor bewijzen afgegeven na 31-12-1994).

B.        De datum van ingebruikname is dezelfde als de afgiftedatum van het kentekenbewijs (voor bewijzen afgegeven v??r 1-1-1995).

       In dat geval is op het kentekenbewijs onder 'bijzonderheden' niets vermeld ten aanzien van de DATUM EERSTE TOELATING of het BOUWJAAR, danwel staat onder 'bijzonderheden?:
'Datum eerste toelating: zie rubriek Afgegeven de'.

C.        De datum van ingebruikname is niet dezelfde als de afgiftedatum van het kentekenbewijs, (afgegeven v??r 1-1-1995), bijvoorbeeld omdat het voertuig in het buitenland in gebruik is geweest. Onder 'bijzonderheden' kunt u in dat geval de volgende vermeldingen aantreffen:

-        'DATUM EERSTE TOELATING .......' (dag, maand, jaar).
De datum van ingebruikname is dan dezelfde als de datum eerste toelating.
of

-        'BOUWJAAR 19..'
In dit geval moet als datum van ingebruikname 30 juni van het vermelde bouwjaar worden genomen.
of

-        'BOUWJAAR NIET VASTGESTELD'
De datum van ingebruikname wordt in dit geval gesteld op de afgiftedatum van het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I.

       NB

       Indien de afgiftedatum en de datum eerste toelating niet is vermeld mag het voertuig niet worden gekeurd en moet contact worden opgenomen met de Klantenservice RDW / Technische helpdesk tel. 0900 97 39.

       Indien ??n datumvermelding (gestempeld of geprint) aanwezig is, wordt deze datum beschouwd als datum afgifte en als datum eerste toelating. Deze datum kan niet in de toekomst liggen.


Top




Voertuigreglement artikel 1.10


Top




2.        Keuringsbevoegdheid

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

Een APK-keuringsinstantie mag alleen een ter keuring aangeboden voertuig keuren, indien het voertuig behoort tot de groep voertuigen, waarvoor de erkenning is verleend. (Basis)

Bij de verlening van een APK-erkenning wordt onderscheid gemaakt tussen een erkenning voor het keuren van zware voertuigen (APK 1) en een erkenning voor het keuren van lichte voertuigen (APK 2).

Lichte voertuigen:

-        Dit zijn voertuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg.

Zware voertuigen:

-        Dit zijn voertuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

De toegestane maximum massa kan in beginsel worden afgelezen van het kentekenbewijs.

Op de nieuwe kentekenbewijzen (3 E 1251a) worden een aantal nieuwe aspecten vermeld. Met name bij een personenautokenteken kan dit tijdens een APK keuring tot onduidelijkheid leiden met betrekking tot de bevoegdheid van het te keuren voertuig.

Het gaat om de volgende aspecten:

-        Massa ledig voertuig

-        Technisch maximum massa

-        Toegestane maximum massa

Bij een personenauto kenteken is de ledige massa zoals vermeld op het kentekenbewijs bepalend voor de categorie voertuig en de categorie keurmeester.

Bij personenauto's en driewielige motorrijtuigen is hiervoor de massa ledig voertuig bepalend.

Als bij bedrijfsauto's en aanhangwagens de toegestane maximum massa niet op het kentekenbewijs is vermeld, kan met behulp van het scherm 'Raadplegen voertuiggegevens' (zie punt 2 van de Administratieve procedures) worden nagegaan wat de toegestane maximum massa van het voertuig is.
Als ook in het raadpleegscherm geen waarde is vermeld voor de toegestane maximum massa, kan deze worden bepaald door de massa ledig voertuig en het laadvermogen, wanneer deze beide waarden zijn vermeld op het kentekenbewijs, bij elkaar op te tellen.

Wanneer de situatie zich voordoet dat niet is vast te stellen of het een licht of een zwaar voertuig betreft, moet contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW. Het is in deze gevallen mogelijk dat het voertuig moet worden gewogen bij een keuringsstation van de RDW.

Indien een APK-keuring wordt uitgevoerd bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg welke is voorzien van een drukluchtremsysteem en een vangmuil- of schotelkoppeling ten behoeve van een aanhangwagen, dan dient u, naast de apparatuur die voor uw erkenning al van toepassing is, bij de keuring van het voertuig en de eventueel daarop volgende steekproef, te beschikken over de volgende middelen:

1.        twee manometers met slangen en aansluitstukken voor drukmeetpunten alsmede aansluitkoppen voor aanhangwagenremsystemen, waarmee de druk in drukluchtremsystemen en in gasveersystemen kan worden gemeten. Ten aanzien van de manometers moet er een geldig certificaat van eerste keuring dan wel een geldig certificaat van herkeuring, als bedoeld in hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de Voorschriften meetmiddelen 1997 aanwezig zijn. Deze eis geldt niet voor manometers in gebruik genomen v??r 1 januari 1984;

       en, indien het een bedrijfsauto met een schotelkoppeling betreft:

2.        een stalen rei met een lengte van ten minste 0,90 m;

3.        een hulpstuk waarmee de speling op de sluiting van een 2 inch koppelingschotel meetbaar gemaakt kan worden.

De erkenning kan ook andere beperkende bepalingen bevatten, bijvoorbeeld ten aanzien van de afmetingen van het voertuig, waardoor een ter keuring aangeboden voertuig niet mag worden gekeurd. (Basis)

Bussen bestemd voor het vervoer van personen waarop de Wet personenvervoer 2000 betrekking heeft en voertuigen bestemd voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (ADR/VLG) moeten bij de RDW worden gekeurd. De eigenaar/houder van deze voertuigen is zelf verantwoordelijk dat deze voertuigen bij de RDW ter keuring worden aangeboden.


Top




Wegenverkeerswet artikel 83


Top




Erkenningsregeling artikel 32


Top




3.        Keuringsverplichting

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

De erkenninghouder is verplicht om voertuigen, die bij hem ter keuring worden aangeboden, te keuren indien hij daartoe gerechtigd is. (Basis)


Top




Wegenverkeerswet artikel 85


Top




4.        Keuringsplichtige voertuigen

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

In het kader van de APK zijn de volgende groepen voertuigen ??n jaar na de datum van eerste toelating keuringsplichtig:

-        motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg. (Basis)

-        aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg. (Basis)

-        motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, waarop de Wet personenvervoer 2000 (taxi?s) van toepassing is. (Basis)

-        motorrijtuigen waarop de Wet ambulancevervoer (ambulances) van toepassing is. (Basis)

De volgende groepen voertuigen zijn drie jaar na de datum van eerste toelating keuringsplichtig:

-        motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg uitgezonderd driewielige motorrijtuigen waarvan de ledige massa niet meer dan 400 kg bedraagt. (Basis)

De volgende voertuigen zijn uitgezonderd van de keuringsplicht: (Basis)

-        voertuigen die een kenteken voeren dat twee groepen van twee cijfers bevat en de lettergroep ZZ of de enkele letter A, E, H, K, L, N, P, S, T, V, W, X of Z;

-        voertuigen waarvoor een tijdelijk kentekenbewijs is afgegeven in afwachting van de definitieve goedkeuring, waarna het definitieve kentekenbewijs wordt afgegeven.
Deze tijdelijke kentekenbewijzen worden afgegeven voor voertuigen waarbij bij toelating niet of op termijn kan worden vastgesteld of dat voertuig al dan niet voldoet aan de eisen voor toelating. Dit kentekenbewijs bestaat alleen uit een deel I A dan wel deel I;

-        voertuigen op de dag dat zij door de RDW, de Politie of de Koninklijke Marechaussee worden onderzocht in verband met de afgifte, teruggave of de wijziging van het kentekenbewijs;

-        rijdende werktuigen, waarbij op het kentekenbewijs melding wordt gemaakt dat het voertuig is uitgezonderd van de keuringsplicht;

-        voertuigen op de dag waarop het voertuig aan een APK-keuring wordt onderworpen; (Basis)

-        voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad zoals bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994.(Basis)

Een motorrijtuig of een aanhangwagen mag gedurende twee maanden nadat het keuringsplichtig is geworden of twee maanden nadat de geldigheidstermijn van het keuringsbewijs is verstreken op de weg staan zonder dat voor het voertuig een geldig keuringsbewijs is afgegeven. (Basis)


Top




Voertuigreglement artikel 4.2


Top




Voertuigreglement artikel 4.3


Top




Voertuigreglement artikel 4.4


Top




Voertuigreglement artikel 4.5


Top




Ministeri?le regeling houdende aanwijzing van voertuigen die zijn uitgezonderd van de keuringsplicht, bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994 (MRUK);


Top




Voertuigreglement artikel 4.6


Top




Voertuigreglement artikel 4.8


Top




Voertuigreglement artikel 4.7


Top




5.        Uitvoering keuringsvoorschriften

Op basis van de Erkenningsregeling art. 32 en 39 moet het bij en krachtens de wet bepaalde in acht worden genomen.

Hieronder wordt verstaan dat bij de periodieke keuring van motorrijtuigen en aanhangwagens alle keuringsaspecten worden beoordeeld.

Als onderdelen niet beoordeeld kunnen worden moet het voertuig worden afgekeurd waarbij de reden op de voorzijde van het keuringsrapport in het vak ?Nadere uitleg reparatie, afkeur en/of adviespunten? wordt vermeld.

Redenen voor het niet kunnen beoordelen van een keuringsaspect kunnen onder andere zijn:

-        het niet kunnen openen van het kofferdeksel door het ontbreken van een sleutel;

-        het niet kunnen openen van de motorkap;

-        het niet kunnen los nemen van wieldeksels welke de wielbouten bedekken door het ontbreken van een sleutel;

-        het niet kunnen controleren van de brandstofdop door het ontbreken van een sleutel of doordat de centrale vergrendeling niet werkt;

-        het niet kunnen verwijderen van de dop over de trekhaakkogel door het ontbreken van een sleutel.


Top




6.        Uitzonderingen ten aanzien van de keuringseisen

6.1.        Als bij een voertuig een formele ministeri?le beschikking of brief van de RDW wordt overgelegd, waarin bepaalde vrijstellingen of afwijkingen worden toegestaan, moet men het gestelde in de beschikking in acht nemen, zoals bijvoorbeeld plastic kentekenplaten zonder keurmerk bij een aantal politieauto?s.

6.2.        Voertuigen met een bijzonder kenteken, bijvoorbeeld GN-, BN-, CD- en CDJ-kenteken, mogen voor wat betreft de onderstaande punten afwijken van de keuringseisen:

-        aanwezigheid van kleine kentekenplaat model 18.2;

-        ontbreken van het emissiebestrijdingssysteem (katalysator en/of lambdasonde);

-        ontbreken van gordelbevestigingspunten en daardoor de autogordels;

-        aanwezigheid van koplampen met een afwijkend lichtbeeld (geen scherpe licht-donker scheiding);

-        aanwezigheid van oranje stadslichten, en

-        ontbreken van mistachterlicht.

Het kan voorkomen dat ??n of meerdere van deze uitzonderingen niet op het betreffende kentekenbewijs is vermeld.


Top




7.        Personeel

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

Elke APK-keuring moet worden uitgevoerd door een daartoe bevoegde keurmeester die in het bezit is van een geldige bevoegdheidspas. De bevoegdheidspas moet op verzoek ter inzage worden gegeven.


Top




8.        Archiveren

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

De keuringsrapporten dienen te worden bewaard in een goed afgesloten kast of bureaulade of een gelijkwaardige voorziening.

Bij diefstal moet onverwijld de RDW en de politie worden gewaarschuwd, onder vermelding van de volgnummers van de vermiste rapporten.


Top




9.        Bestellen keuringsrapporten

Algemene informatie voor de uitvoering van de APK.

De keuringsrapporten moeten rechtstreeks worden besteld bij de leverancier:

Drukkerij Sonneveld b.v.

Postbus 9

2690 AA  ?s -Gravenzande

Het aantal bestelde rapporten dient 50, 100, 200, 500 of 1000 te zijn..
APK keuringsrapporten zijn ook als kettingformulier leverbaar. De minimum bestelhoeveelheid is dan 500, 1000 of 1500 exemplaren.

Een maximum bestelhoeveelheid is niet bepaald, maar u dient rekening te houden met eventuele wijzigingen in het rapport.
Dergelijke wijzigingen worden vooraf tijdig bekend gemaakt.
De bestelling dient te geschieden door het verschuldigde bedrag over te maken op gironummer 147060 t.n.v. Drukkerij Sonneveld b.v. te ?s-Gravenzande onder vermelding van uw keuringsinstantienummer (KI-nummer) en het gewenste aantal.
Na ontvangst van het verschuldigde bedrag ontvangt u binnen 7 werkdagen het bestelde aantal rapporten inclusief een factuur ten bewijze dat u heeft betaald. Een spoedbestelling wordt binnen 3 werkdagen afgeleverd.

Als u vragen over uw bestelling heeft kunt u contact opnemen met Drukkerij Sonneveld b.v.

Het telefoonummer is: 0174 44 55 20.

Het onderling overnemen van APK-rapporten is in principe niet toegestaan.

Toch mag u, indien uw voorraad rapporten door onvoorziene omstandigheden (b.v. diefstal) op mocht blijken te zijn, onder bepaalde voorwaarden, een aantal rapporten van een collega erkenninghouder overnemen.

Bij het overnemen van een aantal rapporten van een collega erkenninghouder dient u het aantal rapporten en de betreffende rapportnummers welke u overneemt in uw administratie vast te leggen. Daarnaast moet worden vermeld van wie u de rapporten heeft overgenomen. Hierbij tevens het KI-nummer van de collega erkenninghouder die de rapporten aan u levert vermelden.

De collega die u de rapporten levert dient in zijn administratie vast te leggen hoeveel en welke rapporten aan wie geleverd zijn. Hierbij tevens het KI-nummer van de collega erkenninghouder die de rapporten aan u levert vermelden.

Ook dient de erkenninghouder die de rapporten levert een fax naar zijn regiokantoor te sturen met daarin het aantal rapporten en de nummers van de rapporten. Hierbij ook aangeven aan welke keuringsinstantie geleverd is. Op de fax ook graag de beide KI-nummers van de betrokken erkenninghouders vermelden.


Top




Evaluatieformulier

Met het uitbrengen van deze cd-rom is het mogelijk gemaakt om op eenvoudige en snelle wijze in de relevante regelgeving te zoeken. Wellicht heeft u, als gebruiker van deze uitgave, suggesties ter verbetering van de zoekmogelijkheden.

Met behulp van dit formulier kunt u uw opmerkingen en suggesties kenbaar maken aan de RDW. Wij zullen daar zoveel mogelijk rekening mee houden in de volgende uitgave.

Het ingevulde formulier kunt u faxen naar de RDW. Het faxnummer is 079 345 80 30.

U kunt het ook opsturen naar onderstaand adres:

RDW
"Suggesties cd-rom"
Postbus 777
2700 AT  Zoetermeer

{button ,JI(`',`TH_1228')} Formulier


Top




Formulier

Suggesties cd-rom Regelgeving APK, versie 12-2006

Met behulp van dit formulier kunt u uw suggesties en opmerkingen kenbaar maken voor de volgende uitgave van de cd-rom Regelgeving APK.

Gelieve dit formulier met blokletters in te vullen of te typen.

Het ingevulde formulier kunt u faxen naar de RDW. Het faxnummer is 079 345 80 30.

U kunt het ook opsturen naar onderstaand adres:

RDW
"Suggesties cd-rom'
Postbus 777
2700 AT  Zoetermeer

Suggestie(s)

Als u uw gegevens noteert kunnen wij een terugkoppeling verzorgen en bij vragen contact met u opnemen.


Top




APK-handboek

Afdeling

Inhoud

versie

1

Administratieve procedures

12-2006

2

Invulinstructie keuringsrapport

12-2006

3

Keuringseisen

12-2006

4

Regeling permanente eisen

12-2006

5

Regeling permanente eisen Taxi's

12-2006

6

Erkenningsregeling APK

12-2006

7

Bekendmaking Cusumsysteem Erkenninghouder

12-2006

8

Bekendmaking Cusumsysteem Keurmeester

12-2006

9

Procedure Roetmeting

12-2006

10

Toezichtbeleid APK

12-2006



Top




Administratieve Procedures

In deze afdeling is informatie verzameld die voor de APK-keurmeester van direct belang is bij het uitvoeren van periodieke keuringen. In (basis) is zoveel mogelijk aangegeven op welke regelgeving de informatie is gebaseerd.

Als de Administratieve procedures geen uitsluitsel geven is de gepubliceerde regelgeving zoals de Erkenningsregeling APK doorslaggevend.

Inhoudsopgave

Hoofdstuk

Onderwerp

1.

Kentekenbewijs

2.

Raadplegen kentekenregister

3.

Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en controle kentekenplaten

4.

Afmelden met datacommunicatie-apparatuur

5.

Steekproef en beroepsmogelijkheden


Algemeen

Bij vragen omtrent de uitvoering van de APK kan contact worden opgenomen met de Klantenservice RDW /Technische helpdesk tel. 0900 97 39.


Top




1.        Kentekenbewijs

Administratieve Procedures

1.1        Algemeen

1.2        Geldigheid


Top




1.1        Algemeen

Administratieve Procedures, kentekenbewijs

De aanvrager van een keuringsrapport moet het originele deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs van het betrokken voertuig overleggen voordat dit voertuig door de keurmeester wordt gekeurd. (Basis)

Een driewielig motorrijtuig kan een personen- of een bedrijfsautokentekenbewijs hebben. (Basis)

De te controleren gegevens op het kentekenbewijs moeten duidelijk leesbaar zijn. Het bewijs moet van een vastgestelde uitvoering en geldig zijn. (Basis)


Top




Voertuigreglement artikel 4.9
Erkenningsregeling 41-2


Top




Voertuigreglement artikel 9.2


Top




Wegenverkeerswet artikel 36-3a


Top




1.2        Geldigheid

Administratieve Procedures, kentekenbewijs

Een kentekenbewijs dat zijn geldigheid heeft verloren is niet meer aan te merken als kentekenbewijs. In dit geval mag niet tot keuring worden overgegaan

Een kentekenbewijs verliest zijn geldigheid, indien: (Basis)

-        op het bewijs onder bijzonderheden een beperkte geldigheidsduur is vermeld en deze termijn is verstreken;

-        in de op het bewijs vermelde gegevens wijzigingen zijn aangebracht;

-        het bewijs niet van een vastgestelde uitvoering is (hieronder wordt ook verstaan dat het kentekenbewijs niet mag zijn geplastificeerd);

-        de duplicaatcode op het kentekenbewijs afwijkt van het raadpleegscherm;

-        op het kentekenbewijs geen datum eerste toelating is vermeld.

Toelichting

Indien de geldigheid is vervallen moet contact worden opgenomen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39.

Het niet van een vastgestelde uitvoering zijn kan zich met name voordoen bij een kentekenbewijs deel I model 287B, 911 of 912. Het model 287B bestaat uit 4 bladzijden, de modellen 911 en 912 bestaan uit 2 bladzijden. Dit is bij de modellen 911 en 912 herkenbaar aan de doorlopende tekst onder aan de bladzijde en tevens dient het nummer op de linker en rechter bladhelft hetzelfde te zijn. (Basis)

Bij de modellen 3E1210a en 3E1211a en 3E1251a geldt eveneens dat op de linker- en rechter bladhelft hetzelfde nummer moet zijn vermeld.

Ook moet bij een kentekenbewijs waarop is vermeld 'taxi, zie bijlage' deze bijlage aanwezig zijn.


Top




Wegenverkeerswet artikel 57


Top




Kentekenregister


Top




2.        Raadplegen kentekenregister

Administratieve Procedures

Voorafgaand aan de keuring moet worden gecontroleerd of een aantal gegevens zoals vermeld in het kentekenregister overeenkomt met het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I van het voertuig.

Om de gegevens van het kentekenbewijs te controleren moet het scherm ?Raadplegen Voertuiggegevens? worden opgevraagd zoals is aangegeven in de ?Gebruikshandleiding Raadplegen Voertuiggegevens? van de provider via welke u afmeldt.

Als de handleiding wordt gevolgd, wordt een aantal gegevens van het voertuig op het raadpleegscherm getoond.

De volgende gegevens op het raadpleegscherm moeten overeenkomen met de gegevens op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I voor zover op deel I A of deel I vermeld.

Indien ??n of meer van deze gegevens afwijken van de gegevens op het raadpleegscherm mag het voertuig niet worden gekeurd en mag ook geen APK-rapport worden afgegeven. Voor informatie kunt u contact opnemen met de Klantenservice RDW/Technische helpdesk tel. 0900 97 39.

-        kenteken;

-        voertuigsoort;

-        duplicaatcode;

-        identificatienummer;

-        brandstofsoort;

-        maximum massa beladen voertuig;

-        EEG voertuigcategorie toevoeging.

De volgende verschillen zijn hierbij toegestaan:

-        voor wat betreft de brandstofaanduiding G mag ook de aanduiding G2 of G3 worden geaccepteerd, en/of

-        indien op het kentekenbewijs ?oplegger? is vermeld en op het raadpleegscherm ?aanhangwagen? geldt dit niet als een afwijking, en/of

-        indien het een driewielig motorrijtuig betreft en op het raadpleegscherm bij voertuigsoort ?P? is vermeld geldt dit niet als een afwijking.

Indien ??n of meer van deze gegevens op het scherm in vergelijking met het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I ontbreken (leeg veld) mag het voertuig wel worden gekeurd, maar dient een kopie van het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I met een opgave van de afwijkingen te worden gestuurd naar:

RDW

Bureau Voertuigdocumenten. Sectie Documentenafgifte

Postbus 30000

9640 RA Veendam

In het geval het raadpleegscherm ??n van de volgende meldingen geeft:

-        kenteken onbekend;

-        geen actueel voertuig;

moet telefonisch contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW waaronder u valt, waarbij de aanwijzingen moeten worden opgevolgd.

In het geval het raadpleegscherm de melding geeft: ?keuren niet toegestaan, keuring door RDW? mag het voertuig niet worden gekeurd en kan dan ook niet worden afgemeld.

De eigenaar/houder moet een afspraak maken voor een keuring bij de RDW door contact op te nemen met de Klantenservice RDW tel. 0900 97 39.

Als het raadplegen van de voertuiggegevens als gevolg van een storing in een door de RDW geaccepteerd netwerk niet mogelijk is, kan de controle achterwege blijven en moet dit worden aangetekend op het keuringsrapport (zie de invulinstructie). (Basis)


Top




Erkenningsregeling artikel 41 lid 3


Top




Erkenningsregeling artikel 41 lid 6


Top




3.        Controle van gegevens op het kentekenbewijs met het voertuig en controle kentekenplaten

Administratieve Procedures

Voorafgaand aan de ondertekening van het keuringsrapport moet van onderstaande aspecten worden gecontroleerd of het voertuig en het kentekenbewijs met elkaar overeenstemmen. (Basis)

Op basis van Erkenningsregeling artikel 41 lid 3b. en bijlage 2:

1.        kenteken;

2.        identificatienummer;

3.        brandstofsoort;

4.        bijzonderheden (aanpassing gehandicapte / taxi bijlage)..

De niet in bijlage 2 van de Erkenningsregeling genoemde gegevens op het kentekenbewijs, behoeven bij deze controle niet overeen te stemmen.

Op basis van Erkenningsregeling artikel 41 lid 3c. en bijlage 3:

5.        of het voertuig is voorzien van de juiste kentekenplaten.

Wanneer een afwijking wordt geconstateerd mag het voertuig niet worden gekeurd en mag ook geen keuringsrapport worden afgegeven en moet de aanvrager worden verwezen naar een keuringsstation van de RDW.

Indien het ingeslagen identificatienummer onleesbaar is geworden moet de aanvrager naar het keuringsstation van de RDW worden verwezen.


Top




Voertuigreglement artikel 5.*.1
Erkenningsregeling artikel 42


Top




4.        Afmelden met datacommunicatie-apparatuur

Administratieve Procedures

Voorafgaand aan de afgifte van een keuringsrapport en nadat is nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden moet het voertuig worden afgemeld, zodat de keuring wordt geregistreerd in het keuringsregister. Dit betreft zowel goedgekeurde als afgekeurde voertuigen. (Basis)

De handelwijze met betrekking tot het afmelden van APK keuringen en opvragen van APK-keuringsgegevens is aangegeven in de Gebruikershandleiding van de provider via welke u afmeldt.

Als door het geautomatiseerde systeem wordt teruggemeld dat de voertuigsoort (licht of zwaar) niet is vast te stellen, kan het voertuig niet worden afgemeld.
In dit geval moet contact worden opgenomen met het regiokantoor van de RDW. Het is in deze gevallen mogelijk dat het voertuig moet worden gewogen bij een keuringsstation van de RDW.

In het geval het afmeldscherm de melding geeft: ?afmelden niet toegestaan, keuring door RDW? kan niet worden afgemeld en moet de eigenaar/houder een afspraak maken voor een keuring bij de RDW door contact op te nemen met de Klantenservice RDW tel. 0900 97 39.


Top




Wegenverkeerswet artikel 79


Top




5.        Steekproef en beroepsmogelijkheden

Administratieve Procedures

5.1        Steekproef

5.2        Beroepsmogelijkheden


Top




5.1        Steekproef

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

Een van de middelen om toe te zien op de juiste uitvoering van de keuringen is de steekproefsgewijze herkeuring van afgemelde voertuigen. (Basis)

Bij het afmelden wordt tevens meegedeeld of het voertuig aan een steekproefherkeuring moet worden onderworpen en tot welk tijdstip het voertuig hiervoor beschikbaar moet worden gehouden. Indien een steekproef wordt toegekend moet het voertuig tot 90 minuten na de afmelding en gedurende de steekproef beschikbaar worden gehouden. (Basis)

In deze periode mogen geen wijzigingen aan het voertuig worden aangebracht en/of metingen worden verricht. Tevens moeten bij de steekproef de eventueel vervangen onderdelen zoals bedoeld in artikel 43 lid 4 van de Erkenningsregeling APK bij het voertuig aanwezig zijn.

Bij de steekproef moet de bevoegde keurmeester die de keuring heeft verricht en het keuringsrapport heeft ondertekend aanwezig zijn en gedurende de steekproef feitelijke assistentie verlenen bij het uitvoeren van de steekproef. (Basis)

In het geval van telefonisch afzeggen van de steekproef door de RDW moet op het keuringsrapport in het vak ?Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten? worden vermeld: Afgezegd om -tijdstip- door -naam RDW medewerker- en ondertekend door de APK-keurmeester.

De uitvoering van de steekproef moet binnen 15 minuten na aankomst van de steekproef-controleur kunnen aanvangen.

In het geval dat een afgekeurd voertuig wordt afgemeld geldt vooralsnog:

-        Aan het afmelden van een afkeuring zijn geen afmeldkosten verbonden;

-        De afkeurmeldingen vallen buiten de afmeldbeperking;

-        Bij een steekproef op een afkeurmelding worden alleen de geregistreerde afkeurpunten beoordeeld.


Top




Wegenverkeerswet artikel 86


Top




Erkenningsregeling artikel 45


Top




5.2        Beroepsmogelijkheden

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

5.2.a        Afkeuring door RDW in de steekproefherkeuring

5.2.b        Afkeuring door erkenninghouder

5.2.c        Onterechte goedkeuring door erkenninghouder

5.2.d        Toepassing cusumsysteem

5.2.e        Tarief onderzoek


Top




5.2.a        Afkeuring door RDW in de steekproefherkeuring

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

Het is voor de erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager mogelijk op grond van artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen betaling bij de RDW bezwaar te maken tegen het besluit van de steekproefcontroleur en wel terstond na de steekproefherkeuring. (Basis)

Dit bezwaar dient dan direct tegenover de steekproefcontroleur van de RDW geuit te worden.

De RDW zal vervolgens een onderzoek (herkeuring) instellen naar het besluit van de steekproefcontroleur.

De erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn.


Top




Wegenverkeerswet artikel 90/Voertuigreglement4.12


Top




5.2.b        Afkeuring door erkenninghouder

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

Voor de belanghebbende (aanvrager van de keuring) is het mogelijk op grond van artikel 90 van de Wegenverkeerswet 1994 tegen betaling bij de RDW beroep in te stellen tegen een afkeuring en wel terstond na de keuring. Dit beroep dient gericht te worden tot de regio waaronder de erkenninghouder valt. (Basis)

De RDW zal vervolgens een onderzoek (herkeuring) instellen naar de vraag of het voertuig terecht is afgekeurd.

De erkenninghouder, de keurmeester die het voertuig heeft afgekeurd en de aanvrager worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn.


Top




5.2.c        Onterechte goedkeuring door erkenninghouder

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

Belanghebbenden, die menen dat ten onrechte een keuringsbewijs is afgegeven kunnen op grond van artikel 91 van de Wegenverkeerswet 1994, tegen betaling beroep in stellen bij de RDW. (Basis)

De RDW zal vervolgens een onderzoek (deskundigenonderzoek) instellen naar de vraag of het voertuig ten onrechte is goedgekeurd. De erkenninghouder, de keurmeester en de aanvrager worden van dat onderzoek op de hoogte gebracht en worden in de gelegenheid gesteld bij dat onderzoek aanwezig te zijn.


Top




Wegenverkeerswet artikel 91/Voertuigreglement 4.15


Top




5.2.d        Toepassing cusumsysteem

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

Een beroep als bedoeld onder 5.2.b en 5.2.c dat terecht blijkt te zijn, telt voor het cusumsysteem mee als resultaat van een steekproefherkeuring. Het cusumsysteem geldt zowel voor de erkenninghouder als voor de keurmeester. (Basis)


Top




Erkenningsregeling artikel 64


Top




5.2.e        Tarief onderzoek

Administratieve Procedures, Steekproef en beroepsmogelijkheden

Voor het aanvragen van een onderzoek als bedoeld onder 5.2.a, 5.2.b en 5.2.c geldt een tarief (1), direct te voldoen tijdens het bezwaar maken tegen een goedkeuring of afkeuring. Als het beroep wordt toegewezen wordt dit bedrag terugbetaald aan de indiener van het beroep. In dit geval is de erkenninghouder dit bedrag verschuldigd aan de RDW. (Basis)


Top




Wegenverkeerswet artikel 90-4

Wegenverkeerswet artikel 91-4


Top




De tarieven worden jaarlijks gepubliceerd in de Staatscourant, Besluit tarieven Dienst wegverkeer


Top




Invulinstructie APK Keuringsrapport

Algemeen

Invullen APK Keuringsrapport

Voorbeeld APK-Keuringsrapport


Top




Algemeen.

Invulinstructie APK Keuringsrapport

Na elke keuring dient een keuringsrapport te worden afgegeven. Het rapport moet volledig zijn ingevuld en moet zijn ondertekend door de gediplomeerde keurmeester.

Indien het voertuig is goedgekeurd geldt het afgegeven keuringsrapport als keuringsbewijs, zoals bedoeld in artikel 72 van de Wegenverkeerswet 1994. Indien het voertuig naar het oordeel van de gediplomeerde keurmeester niet aan de keuringseisen voldoet geldt het keuringsrapport als de schriftelijke mededeling van de weigering tot afgifte van een keuringsbewijs.

De geldigheid van een keuringsbewijs vangt aan met ingang van de dag van afgifte.

Een voertuig kan worden gekeurd en afgemeld binnen een periode van 2 maanden direct voorafgaande aan de verplichting tot keuren. In een dergelijk geval wordt de oorspronkelijke afloopdatum door het afmeldsysteem met een jaar verlengd.

Een keuringsbewijs verliest zijn geldigheid door de afgifte van een vervangend keuringsbewijs en door het aanbrengen van wijzigingen.

Alle in te vullen zaken staan aan de voorzijde van het APK keuringsrapport. De achterzijde is uitsluitend informatief. Hierop zijn o.a. de controlepunten gecodeerd vermeld. Deze code moet worden gebruikt bij het aangeven van afkeur- en/of reparatiepunten, zowel in het afmeldscherm als op de voorzijde van het rapport.

Met het van kracht worden van de APK-verbeterpunten is er niet alleen sprake van het afmelden van goedgekeurde voertuigen maar ook van het afmelden van afgekeurde voertuigen waarbij de afkeurpunten zowel op dit rapport als in het afmeldscherm moeten worden aangeven. Als er sprake is van een goedgekeurd voertuig nadat de ?APK-gebreken? zijn hersteld moeten deze reparatiepunten ook worden opgegeven, zowel op het keuringsrapport als in het afmeldscherm. Verder moeten eventuele adviespunten worden genoteerd.

Het deel dat is bestemd voor de voertuigeigenaar mag pas worden afgegeven nadat is gebleken dat het voertuig niet in een steekproef valt of, als dat wel het geval is, nadat de steekproef is verricht en er geen bezwaar tegen afgifte van het rapport is.

De voertuiggegevens die in diverse velden vermeld moeten worden dienen overeen te komen met de voertuiggegevens zoals zij op het kentekenbewijs staan aangegeven.

Voorbeeld APK-Keuringsrapport


Top




Voorbeeld APK-Keuringsrapport





Top




Invullen APK Keuringsrapport

In deze instructie wordt een aantal aspecten van het keuringsrapport besproken. Invulvelden die voor zich spreken komen niet aan de orde.

Gegevens voertuig en resultaat keuring

Mededeling RDW na afmelding

Binnenkort te verwachten gebreken (adviespunten)

Dit rapport is afgegeven door

Aanvrager verzoekt herkeuring na afkeuring

Geldigheidsduur keuringsbewijs

Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten

In te vullen door de RDW

Vervangende keuringsbewijzen

Herkeuring

Voorbeeld APK-Keuringsrapport


Top




Gegevens voertuig en resultaat keuring

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

-        Het voertuig wordt goedgekeurd al of niet met reparatiepunten. Is er sprake van reparatiepunten die het gevolg zijn van APK-eisen dan moeten de reparatiepunten in het rechter bovenste deel worden omschreven met vermelding van de code (zie hiervoor de achterzijde van het rapport). De reparatiepunten moeten tijdens het afmelden van het voertuig tevens in het afmeldscherm worden aangegeven.

-        Het voertuig wordt afgekeurd. Dan is in de meeste gevallen sprake van een APK-sec keuring, dus niet in combinatie met een onderhoudsbeurt of een reparatie-opdracht. Het derde vakje moet zijn aangekruist en de afkeurpunten moeten in het afmeldscherm worden aangegeven. Ook deze punten moeten op het rapport worden genoteerd met weer de vermelding van de bijbehorende code. Het zou kunnen dat een voertuig wordt afgekeurd maar dat er ook sprake is van ??n of meerdere reparatiepunten. In dat geval moet dit reparatiepunt of deze reparatiepunten op het rapport worden genoteerd (samen met het afkeurpunt of de afkeurpunten) met vermelding van de bijbehorende code. Deze reparatiepunten kunnen niet in het afmeldscherm worden aangegeven.

In het veld Kilometerstand moet de afgelezen tellerstand in km of mijl worden genoteerd. Van voertuigen die niet zijn voorzien van een teller, zoals aanhangwagens of mogelijk zeer oude voertuigen, en in andere gevallen waarbij geen kilometerstand is af te lezen moet ?GT? (Geen Teller) worden vermeld.


Top




Mededeling RDW na afmelding

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Bij Tijdstip afmelding moet de tijd worden ingevuld die op het terugmeldscherm verschijnt na het afmelden van het voertuig. Dus niet op een horloge kijken en die tijd registreren.

Na het afmelden verschijnt er een transactiecode op het afmeldscherm. Deze transactiecode bestaat uit vier cijfers en/of letters. De samenstelling van de code hangt nauw samen met o.a. de afmelddatum en de afmeldtijd. Daarom is het heel belangrijk dat het juiste tijdstip van de afmelding op het rapport wordt ingevuld. De code moet achter de aanduiding Transactiecode worden ingevuld en dient als bewijs dat de afmelding daadwerkelijk in het afmeldsysteem is ontvangen en geregistreerd.


Top




Binnenkort te verwachten gebreken (adviespunten)

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Dit betreft geen afkeurpunten, maar punten waarvan te verwachten valt dat die binnenkort niet meer aan de APK-eisen voldoen en waarschijnlijk binnen 1 jaar aan herstel of reparatie toe zijn. Zij dienen als advies aan de eigenaar van het voertuig.

De tekst is eenvoudig gehouden: ?Er is een band aanwezig met een . . . . . .?. Ook als het 2, 3 of zelfs 4 banden zou betreffen kan dit hokje gewoon worden aangekruist. Dit geldt ook voor de andere adviespunten.

In het vak rechts boven moet een korte omschrijving worden gegeven van het aangekruiste adviespunt. In het geval van bijvoorbeeld de banden kan hier worden aangegeven of het beide voorbanden betreffen of alleen de band links achter. V??r de omschrijving van het adviespunt moet ook de code worden vermeld (ac 1, enz.).

Korte toelichting op de vijf adviespunten:

ac1        deze spreekt voor zich. Hier moet aangegeven worden of er een band aanwezig is met een profieldiepte tussen 1,6 en 2,5 mm. Bij de omschrijving geeft u aan welke band dit is of welke banden dit zijn;

ac2        in het geval ??n of meerdere schokdempers lekkage vertonen geeft u dit hier aan (het zogenaamde zweten is geen lekkage);

ac3        het is niet de bedoeling dat de voertuigeigenaar wordt ge?nformeerd over alle auto-onderdelen waar sprake is van roestvorming. Dit zou te ver gaan. Vandaar dat gekozen is om die delen aan te laten geven met een behoorlijke roestschade waarvan de E-waarde tussen 1,5 en 2,0 ligt of waarbij, in het geval van onderdelen waarvoor geen E-gradatie geldt, meer dan 15% roestschade aanwezig is;

ac4        hier moet aangegeven worden of er een stuur- of fuseekogel aanwezig is met een slijtagespeling die gelijk of kleiner is dan 1,0 mm. Dit betreft dus de kogels die niet worden afgekeurd maar waar wel sprake is van behoorlijke slijtage. Denk erom dat er sprake moet zijn van slijtagespeling, de fabrieksmatige speling wordt niet meegerekend en moet dus van de totale speling worden afgetrokken;

ac5        alhoewel remmen ontzettend belangrijk zijn voor de veiligheid is het heel moeilijk om hier een kort adviespunt voor te formuleren. Daarom is gekozen voor een algemene omschrijving die het hele remsysteem omvat voor zover dit door de keurmeester te controleren is zonder demontage. Hieronder vallen bijvoorbeeld dunne remvoeringen of -schijven maar ook gecorrodeerde remleidingen of vervormde remslangen. Uiteraard voor zover de beschadiging(en) niet zover is (zijn) dat tot afkeur moet worden overgegaan.

Zowel bij een goedgekeurd als een afgekeurd voertuig moeten eventuele adviespunten op het keuringsrapport worden aangekruist en worden omschreven. Bij het afmelden van een goedgekeurd voertuig moeten deze adviespunten in het afmeldscherm worden aangegeven. Bij het afmelden van een afgekeurd voertuig is deze mogelijkheid niet aanwezig.


Top




Dit rapport is afgegeven door

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Onder de naam van de keurmeester moet het Pasnummer worden genoteerd. Dit is het nummer dat op zijn bevoegdheidspas staat vermeld. Dit nummer is opgenomen om zo goed mogelijk te waarborgen dat de keurmeester die het voertuig heeft gekeurd ook degene is die het voertuig afmeldt.

Het keuringsrapport wordt afgegeven namens de erkenninghouder. De erkenninghouder mandateert de keurmeester als het ware om dit rapport namens hem te ondertekenen en af te geven.


Top




Aanvrager verzoekt herkeuring na afkeuring

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Als de aanvrager het niet eens is met de afkeuring van het voertuig kan hij of zij direct een herkeuring bij de RDW aanvragen. In dat geval moet hij of zij dat verzoeken door middel van het plaatsen van een handtekening. Ook in een dergelijk geval moet de auto toch altijd worden afgemeld als zijnde afgekeurd.

Het kan eveneens voorkomen dat de keurmeester of de erkenninghouder het niet eens is met het resultaat van de steekproef door de steekproefcontroleur. Ook dan is een herkeuring mogelijk. Dit moet echter aangegeven worden op het steekproefcontrolerapport.


Top




Geldigheidsduur keuringsbewijs

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Hier moet de nieuwe vervaldatum worden genoteerd, waarbij de maand van de vervaldatum voluit in letters moet worden geschreven indien het voertuig wordt goedgekeurd (al of niet met reparatiepunten).


Top




Nadere uitleg reparatie-, afkeur- en/of adviespunten

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

In deze ruimte moeten de geconstateerde afkeurpunten, gerepareerde punten en/of adviespunten in het kort worden omschreven. V??r ieder afkeur- of reparatiepunt moet de bijbehorende code van de lijst op de achterzijde van het rapport worden genoteerd, v??r ieder adviespunt moet de bijbehorende code (ac1 t/m ac5) worden genoteerd.

Ook moet in deze ruimte een aantekening worden gemaakt in het geval:

1.        dat de auto is voorzien van een LPG-installatie waarbij de auto niet op benzine werkt. Er hoeft dan geen code te worden aangegeven;

2.        niet tot verwijdering van bepaalde onderdelen is overgegaan vanwege het gevaar van beschadiging;

3.        de voertuiggegevens niet zijn geraadpleegd als gevolg van een storing in het netwerk;

4.        de steekproef door de RDW is afgezegd.

Deze ruimte kan eventueel ook door de RDW worden gebruikt voor notities. Bijvoorbeeld in het geval dat een steekproef niet is doorgegaan omdat de auto is weggereden.

Zie ook de Administratieve procedures, artikel 5.1.


Top




In te vullen door de RDW

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Dit vak is zowel bedoeld voor het resultaat van de steekproef als voor het resultaat van een herkeuring na afkeur. In dit vak mogen verder geen aantekeningen gemaakt worden.



Top




Vervangende keuringsbewijzen

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Indien de voertuigeigenaar een vervangend keuringsbewijs wil (het oude is zoekgeraakt, versleten of geheel of ten dele onleesbaar) moet hij of zij zich tot de RDW wenden. De RDW verstrekt dan tegen betaling een dergelijk bewijs en geeft dit aan middels het aankruisen van het vakje rechts onder: ?Vervangend keuringsbewijs?.

Het is een erkenninghouder niet toegestaan om vervangende keuringsbewijzen af te geven.


Top




Herkeuring

Invulinstructie APK Keuringsrapport, inhoudelijk

Tot slot wordt de voertuigeigenaar gewezen op de mogelijkheid om een herkeuring aan te vragen als hij het niet eens is met de goedkeuring van zijn voertuig. In tegenstelling tot de aanvraag van een herkeuring nadat het voertuig is afgekeurd, is dit mogelijk gedurende de geldigheidsduur van het keuringsbewijs of tot het moment dat de auto opnieuw een APK-keuring heeft ondergaan.


Top




Keuringseisen

Inhoudsopgave

Hoofdstuk

0        Inleiding en wijzigingen

1        Algemene bepalingen

       Algemene bepalingen - Regeling wijze van keuren

2        Niet van toepassing voor APK

3        Niet van toepassing voor APK

4        Niet van toepassing voor APK

5.2        Personenauto's

5.3        Bedrijfsauto's

5.5        Driewielige motorrijtuigen

5.12        Aanhangwagens

6.        Index

Verwijzingen en definities (art. 1.1) zijn cursief in de tekst aangegeven


Top




0        Inleiding en wijzigingen

Keuringseisen

Met ingang van 1 januari 1995 is de Wegenverkeerswet 1994 in werking getreden. Ten gevolge hiervan is de Algemene Periodieke Keuring (APK) gebaseerd op deze wet.

Een onderdeel van deze wet is het Voertuigreglement. Hierin zijn de eisen geformuleerd waaraan voertuigen moeten voldoen alvorens deze tot de weg worden toegelaten, en de eisen die gelden tijdens het gebruik en bij de APK.

De keuringseisen APK zijn een deel van de permanente eisen die in hoofdstuk 5 zijn vermeld.

In deze afdeling zijn de hoofdstukken van het Voertuigreglement opgenomen die van toepassing zijn voor de Algemene Periodieke Keuring (APK).

Basis:

-        Voertuigreglement zoals gepubliceerd in Staatsblad 1994, nr. 450, ingangsdatum: 01-01-1995, en wijzigingsregelingen, zoals laatst gewijzigd in Staatsblad nr. 253 van 03-05-2006.

-        Regeling Wijze van keuren APK zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 231 (supplement) van 30-11-1994, ingangsdatum 01-01-1995, en wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 87 van 27-04-2006.

-        Regeling meetmethoden massa?s en afmetingen van bedrijfsauto?s en aanhangwagens zoals gepubliceerd in Staatscourant nr. 194 van 8-10-2001, en wijzigingsregelingen zoals laatst gewijzigd in Staatscourant nr. 186 van 26-9-2003.

De tot nu toe gepubliceerde wijzigingen in de regelgeving zijn in de herziene uitgave van de Keuringseisen-APK opgenomen.

Er zijn voorstellen ingediend om het Voertuigreglement op diverse punten aan te passen. Vooruitlopend op de publicatie in het staatsblad zijn deze wijzigingen al cursief in de tekst opgenomen.

Deze moeten bij de uitvoering van de APK worden gehanteerd.


Top




1        Algemene bepalingen

Keuringseisen

artikel 1.1 - Begrippen Keuringseisen algemeen

artikel 1.2. - begrippen afmetingen

artikel 1.3 - meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen

artikel 1.4 - bepalen aantal wielen

artikel 1.5 - bepalen aantal lichten

artikel 1.6 - meetvoorwaarden t.a.v. verlichting

artikel 1.9 - identificatienummer inslaan

artikel 1.10 - datum eerste toelating

De Regeling wijze van keuren is van toepassing op:

Algemeen

Demonteren

Meten

Milieu

Controle-apparaat


Top




artikel 1.1

Begrippen Keuringseisen algemeen

In dit besluit en de daarop berustende regelingen wordt, voor zover niet anders is bepaald, verstaan onder:

a.        aanhangwagen:

       voertuig dat is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld, met inbegrip van een oplegger; als aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een dolly met een oplegger;

b.        achterlicht:

       licht dat, van de achterzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig;

c.        achteruitrijlicht:

       licht, bestemd voor het verlichten van de weg achter het voertuig en voor het waarschuwen van de overige weggebruikers dat het voertuig achteruit rijdt of achteruit gaat rijden;

d.        afsleepdolly:

       aanhangwagen, bestemd voor het dragen van ??n van de assen van een voertuig;

d1.        airbag:

       een inrichting in motorvoertuigen, gemonteerd ter aanvulling van autogordels, die een systeem bevat dat bij een ernstige botsing van het voertuig automatisch een flexibel omhulsel opblaast dat door samendrukking van het daarin opgesloten gas de ernst van het contact van ??n of meer delen van het lichaam van een inzittende van het voertuig met de binneninrichting van de passagiersruimte beperkt;

e.        ambulance:

       motorrijtuig, bestemd om te worden gebruikt voor ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer (Stb. 1971, 369);

f.        as:

       geheel van aslichaam met inbegrip van wielgeleidingselementen;

f1.        ashefinrichting:

       een op een voertuig vast aangebrachte inrichting om de belasting op de as of assen naar gelang van de beladingstoestand van het voertuig te verlagen of te verhogen;

g.        asstel:

       combinatie van twee of meer assen, evenwijdig gelegen op een onderlinge afstand van minder dan 1,80 m;

g1.        autogordel:

       een geheel van banden met sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen dat in een motorvoertuig kan worden bevestigd en zodanig is ontworpen dat de kans op verwondingen voor de gebruiker bij botsing of plotselinge vertraging van het voertuig wordt verminderd doordat het de bewegingsmogelijkheid van het lichaam van de gebruiker beperkt en dat mede omvat alle onderdelen die energie kunnen opnemen of waarmee de gordel wordt ingetrokken;

g2.        autonome aanhangwagen:

       aanhangwagen met minimaal twee assen, waarvan in ieder geval ??n gestuurd is, en die is uitgerust met een beweegbare trekinrichting die het trekkend voertuig verticaal met minder dan 100 kg belast; als autonome aanhangwagen wordt voorts aangemerkt een gekoppelde dolly met een oplegger;

h.        bedrijfsauto:

       motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een landbouw- of bosbouwtrekker, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets, en

1.        ingericht voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, of

2.        ingericht voor het vervoer van goederen, of

3.        ingericht voor het uitvoeren van andere werkzaamheden, of

4.        ingericht als kampeerauto;

       in ieder geval wordt als bedrijfsauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bedrijfsauto is aangeduid;

h1.        begrafeniswagen:

       motorrijtuig, bestemd en speciaal uitgerust voor het vervoer van overledenen;

i.        bermlicht

       licht, bestemd voor het verlichten van de berm rechts voor het voertuig;

j.        vervallen

k.        bestuurde as:

       as die rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend;

l.        bestuurd asstel:

       asstel dat rechtstreeks door middel van de stuurinrichting door de bestuurder kan worden bediend;

l1.        bevestigingspunten:

       de delen van de voertuigcarrosserie of van de zitplaatsconstructie of andere delen van het voertuig waaraan autogordels moeten worden vastgemaakt;

m.        bromfiets:

a.        motorrijtuig op twee wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 45 km/h, uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm? of een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig;

b.        motorrijtuig op drie wielen, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, uitgerust met:

1?.        een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm?,

2?.        een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1? genoemde motoren, of

3?.        een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW; dan wel

c.        motorrijtuig op vier wielen, niet zijnde een gehandicaptenvoertuig, met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 45 km/h en een ledige massa van minder dan 350 kg, de massa van de batterijen in elektrische voertuigen niet inbegrepen, uitgerust met:

1?.        een motor met elektrische ontsteking met een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm?,

2?.        een motor met inwendige verbranding en een netto maximumvermogen van niet meer dan 4 kW voor andere dan onder 1? genoemde motoren, of

3?.        een elektromotor met een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW.

       In ieder geval wordt als bromfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als bromfiets is aangeduid;

n.        bus:

       bedrijfsauto, ingericht en blijkens het kentekenbewijs bestemd voor het vervoer van personen, met meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend; als bus wordt in ieder geval aangemerkt een bus van ??n van de volgende categorie?n:

-        klasse I: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 passagiers, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd met ruimte voor staande passagiers, zodat passagiers vaak kunnen in- en uitstappen;

-        klasse II: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, voornamelijk gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers en ontworpen voor het vervoer van staande passagiers in het gangpad of op een oppervlak dat niet groter is dan de ruimte voor twee dubbele zitplaatsen;

-        klasse III: categorie bussen met een capaciteit van meer dan 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, uitsluitend gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers;

-        klasse A: categorie bussen met een capaciteit van ten hoogste 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd voor het vervoer van staande passagiers en tevens voorzien van zitplaatsen;

-        klasse B: categorie bussen met een capaciteit van ten hoogste 22 personen, de bestuurder niet meegerekend, gebouwd voor het vervoer van zittende passagiers en zonder voorzieningen voor staande passagiers.

n1.        certificaat van overeenstemming:

       document opgesteld door de fabrikant van een voertuig of van een niet?oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel van een voertuig, die houder is van een typegoedkeuring als bedoeld in artikel 2 van richtlijn 70/156/EEG, in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van richtlijn 92/61/EEG of in artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van richtlijn 2002/24/EG voor dat type voertuig of dat type niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel waaruit blijkt dat eerstbedoeld voertuig of niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel overeenstemt met het type waarvoor deze goedkeuring is verleend;

n1a.        CNG-installatie:

       het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van Compressed Natural Gas (CNG);

n2.        contourmarkering:

       retroreflecterende belijning, aangebracht aan de zijkant of aan de achterkant van een voertuig en bestemd om de contouren van het voertuig beter kenbaar te maken;

n3.        dagrijlicht:

       een licht dat voorwaarts gericht is en wordt gebruikt om het voertuig tijdens het overdag rijden beter zichtbaar te maken;

o.        dimlicht:

       licht waarmee de weg v??r het voertuig wordt verlicht zonder dat hierdoor andere weggebruikers worden verblind of gehinderd;

p.        dolly:

       aanhangwagen, bestemd voor het dragen van de voorzijde van een oplegger dan wel een deel van in de lengte ondeelbare lading;

q.        driewielig motorrijtuig:

       motorrijtuig op drie symmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm?, niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid, een landbouw- of bosbouwtrekker of een invalidenvoertuig; onder driewielig motorrijtuig wordt mede verstaan een vierwielig motorrijtuig met een motor met een netto maximum vermogen van ten hoogste 15 KW, en met een ledige massa van ten hoogste 400 kg of 550 kg voor voertuigen gebruikt in het goederenvervoer, exclusief de massa van de batterijen in elektrische voertuigen, niet zijnde een vierwielig motorrijtuig als bedoeld in onderdeel m;

q1.        EG-goedkeuringsmerk:

       goedkeuringsmerk als bedoeld in artikel 8 van richtlijn 92/61/EEG of artikel 8 van richtlijn 2002/24/EG;

q2.        fabrikant:

       persoon of organisatie die verantwoordelijk is voor alle aspecten van de goedkeuringsprocedure en die instaat voor de overeenstemming van de productie;

q3        geconditioneerd voertuig:

       voertuig waarvan de vaste of mobiele bovenbouw speciaal is ingericht voor het vervoer van goederen bij een gecontroleerde temperatuur en waarvan de zijwanden, met inbegrip van de isolatie, ten minste 45 mm dik zijn;

r.        gelede bus:

       bus bestaande uit twee of meer vaste delen die blijvend zijn verbonden door een scharnierende verbinding, waarover de passagiers zich van het ene deel naar het andere kunnen begeven;

s.        gestuurde as:

       as die wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig;

t.        gestuurd asstel:

       asstel dat wordt gestuurd door stuurkrachten, veroorzaakt door richtingverandering vanuit het voertuig zelf of vanuit het trekkend voertuig;

u.        groot licht:

       licht dat de weg v??r het voertuig over een grote afstand verlicht;

v.        handwagen met motorvermogen:

       motorrijtuig, hoofdzakelijk bestemd om te worden bestuurd door een voetganger;

w.        hoofdgroeven:

       brede groeven in het middelste gedeelte van het loopvlak van een band, welk gedeelte ongeveer drievierde deel van de breedte van het loopvlak inneemt;

x.        invalidenvoertuig:

       voertuig dat is ingericht voor het vervoer van een invalide, niet breder is dan 1,10 m en niet is uitgerust met een motor, dan wel waarvan de door de constructie bepaalde maximum snelheid niet meer dan 45 km/h bedraagt indien het voertuig is uitgerust met een motor, en niet zijnde een bromfiets;

x1.        inrichting voor indirect zicht:

       een inrichting om het aan het voertuig grenzende gebied waar te nemen dat niet rechtstreeks kan worden waargenomen, zijnde een spiegel, een camera-monitor of een andere inrichting die de bestuurder informatie over het indirecte gezichtsveld geeft;

y.        kampeerauto:

       personenauto of bedrijfsauto, waarvan de constructie woonaccommodatie bevat die ten minste bestaat uit de volgende uitrusting:

1?.        zitplaatsen en een tafel,

2?.        slaapaccommodatie die met behulp van de zitplaatsen kan worden gecre?erd,

3?.        kookgelegenheid en

4?.        opbergfaciliteiten,

       welke vast in de woonafdeling zijn bevestigd, met dien verstande dat de tafel zodanig mag zijn ontworpen dat zij gemakkelijk kan worden verwijderd;

z.        kermis- en circusvoertuig:

       voertuig, niet zijnde een voertuig op rupsbanden, dat wordt gebruikt voor het kermis- of circusbedrijf;

z1.        kinderbeveiligingssysteem:

       een geheel van onderdelen, eventueel bestaande uit een combinatie van riemen of flexibele componenten met een sluiting, verstelinrichtingen en bevestigingselementen, soms tevens voorzien van een zitje of botsingsscherm, dat kan worden bevestigd aan een motorvoertuig, met het oogmerk de kans op verwonding van de gebruiker bij een botsing of abrupte vertraging van het voertuig te verminderen doordat het de bewegingsmogelijkheid voor het lichaam van de gebruiker beperkt;

z2        klapstoel:

       extra zitplaats om bij gelegenheid te worden gebruikt en die gewoonlijk is weggeklapt;

aa.        lading:

       alle personen, dieren, goederen, lastdragers, alsmede zonder gebruik van gereedschap van het voertuig los te nemen laad- en losinrichtingen en voertuiguitrustingen, het reservewiel daaronder niet begrepen;

ab.        landbouw- of bosbouwtrekker:

       motorrijtuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen en een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet minder dan 6 km/h, die voornamelijk voor tractiedoeleinden is bestemd en in het bijzonder is ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde verwisselbare uitrustingsstukken die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, of voor het trekken van aanhangwagens voor de land- of bosbouw, welk motorrijtuig kan zijn ingericht om een lading te vervoeren voor landbouw- of bosbouwdoeleinden of kan worden uitgerust met zitplaatsen voor meerijders;

ab1.        landbouw- of bosbouwtrekker categorie T1:

       landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van de zich het dichtst bij de bestuurder bevindende as van niet minder dan 1150 mm, met een lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 1000 mm;

ab2.        landbouw- of bosbouwtrekker categorie T2:

       landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een minimumspoorbreedte van minder dan 1150 mm, met een lege massa in rijklare toestand van meer dan 600 kg en met een vrije hoogte boven het wegdek van ten hoogste 600 mm, met dien verstande dat wanneer echter de waarde van de hoogte van het zwaartepunt van de landbouw- of bosbouwtrekker - ten opzichte van het wegdek gemeten -, gedeeld door het gemiddelde van de minimumspoorbreedten van elke as, meer dan 0,90 bedraagt, de door de constructie bepaalde maximumsnelheid beperkt is tot 30 km/h;

ab3.        landbouw- of bosbouwtrekker categorie T3:

       landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van niet meer dan 40 km/h, met een lege massa in rijklare toestand van ten hoogste 600 kg;

ab4.        landbouw- of bosbouwtrekker categorie T5:

       landbouw- of bosbouwtrekker op wielen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 40 km/h;

ac.        lastdrager:

       constructie, met inbegrip van hulpmiddelen, die aan de bumper, op de trekhaak of op het dak van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig is aangebracht en bestemd is voor het vervoer van goederen;

ad.        ledige massa:

       massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met inbegrip van een half gevulde brandstoftank, reservedelen en gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig worden vervoerd, met dien verstande dat in afwijking hiervan voor motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen, die in gebruik zijn genomen na 16 juni 1999, de ledige massa wordt bepaald met een lege brandstoftank;

ad1.        lege massa in rijklare toestand:

       massa van een rijklare landbouw- of bosbouwtrekker met inbegrip van de kantelbeveiligingsinrichting, zonder facultatieve accessoires, maar met koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, outillage en bestuurder;

ad2.        lijnmarkering

       retroreflecterende belijning aangebracht aan de zijkant of aan de achterkant van een voertuig en bestemd om de totale lengte, dan wel totale breedte van het voertuig kenbaar te maken;

ae.        loopvlak:

       deel van de band dat gemeten symmetrisch ten opzichte van het midden, 50 mm minder bedraagt dan de breedte in de maataanduiding van de band;

ae1.        LPG-installatie:

       het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van Liquefied Petroleum Gas (LPG);

af.        luchtband:

       band waarin zich in normale, bedrijfsvaardige toestand gas bevindt onder een hogere spanning dan de atmosferische;

ag.        markeringslicht:

       licht dat op het breedste punt van het voertuig zo hoog mogelijk is aangebracht, waardoor duidelijk de totale breedte van het voertuig wordt aangegeven;

ah.        massa in bedrijfsklare toestand:

       massa van het voertuig met carrosserie, in bedrijfsklare toestand, met inbegrip van koelvloeistof, smeermiddelen, brandstof, reservewiel, gereedschap en bestuurder; voor het vaststellen van de massa moet de tank voor 90% zijn gevuld en wordt het gewicht van de bestuurder op 75 kg gesteld;

ai.        massieve band:

       band zonder luchtkamers, geheel vervaardigd van een elastisch materiaal;

aj.        mechanische koppeling:

       alle onderdelen en inrichtingen op onderstellen, dragende gedeelten van de carrosserie en het chassis van voertuigen, waarmee het trekkend voertuig en het getrokken voertuig met elkaar kunnen worden verbonden; tevens behoren hiertoe vaste of demontabele onderdelen voor de bevestiging, afstelling of het gebruik van de bovengenoemde koppelinrichtingen;

ak.        metalen band:

       band waarvan het loopvlak geheel van vormvast materiaal is vervaardigd;

al.        middenasaanhangwagen:

       aanhangwagen waarvan de trekinrichting een onbeweeglijk deel vormt, dan wel slechts in- en uitschuifbaar is, en waarbij, bij gelijkmatig verdeelde lading, het trekkend voertuig door de trekinrichting van de aanhangwagen met ten hoogste 10% van de toegestane maximum massa van de aanhangwagen wordt belast, met een maximum van 1000 kg;

am.        mistlicht aan achterzijde:

       licht dat het voertuig bij dichte mist aan de achterzijde beter waarneembaar maakt;

an.        mistlicht aan voorzijde:

       licht, bestemd voor een betere verlichting van de weg bij mist, sneeuwval, hevige regenval of stofwolken;

an1.        mobiliteitshandicap:

       eigenschap welke het gebruik van het openbaar vervoer bemoeilijkt, bijvoorbeeld als gevolg van een lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke handicap, meereizende kinderen of meegevoerde goederen;

ao.        motorfiets:

       motorrijtuig op twee wielen, met of zonder zijspanwagen, alsmede een motorrijtuig op drie asymmetrisch geplaatste wielen, met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van meer dan 45 km/h of uitgerust met een verbrandingsmotor met een cilinderinhoud van meer dan 50 cm? , niet zijnde een motorrijtuig met beperkte snelheid; in ieder geval wordt als motorfiets aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als motorfiets is aangeduid;

ap.        motorrijtuig met beperkte snelheid:

       motorrijtuig met een door de constructie bepaalde maximum snelheid van niet meer dan 25 km/h, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en ingericht voor het bij op korte afstand van elkaar gelegen plaatsen afleveren of ophalen van goederen; onder motorrijtuig met beperkte snelheid wordt mede verstaan: motorrijtuig niet zijnde een landbouwtrekker of een bromfiets, niet ingericht voor het vervoer van personen, en

1.        ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden buiten de wegen;

2.        ingericht voor het uitvoeren van werkzaamheden aan wegen of aan werken op, in, langs en boven wegen;

ap1.        niet-oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel:

       technische eenheid of onderdeel dat behoort tot een ander type dan waarvan het voertuig bij de goedkeuring oorspronkelijk was voorzien en dat uitsluitend mag worden gebruikt ter vervanging van die oorspronkelijke technische eenheid of dat oorspronkelijke onderdeel;

aq.        ondeelbare lading:

       lading die ten behoeve van het vervoer over de weg niet in twee of meer ladingen kan worden gesplitst zonder dat zulks overmatige kosten of risico van schade meebrengt en die wegens haar afmetingen of massa niet kan worden vervoerd door een motorrijtuig, aanhangwagen of samenstel van voertuigen dat in alle opzichten aan dit besluit voldoet;

aq1.        onderdeel:

       als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn als bedoeld in de artikelen 4 van de richtlijnen 70/156/EEG, 92/61/EEG of 2002/24/EG moet voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk maakt onafhankelijk van een type voertuig;

aq2.        oorspronkelijke technische eenheid of onderdeel:

       technische eenheid of onderdeel van het type waarvan het voertuig bij de typegoedkeuring of de uitbreiding daarvan is voorzien;

ar.        oplegger:

       aanhangwagen die is bestemd om aan een motorrijtuig te worden gekoppeld op zodanige wijze, dat een deel ervan op het motorrijtuig rust en dat een aanzienlijk deel van de massa van de oplegger en van zijn lading door het motorrijtuig wordt gedragen;

as.        parkeerlicht:

       licht, bestemd om de aanwezigheid van een geparkeerd voertuig aan te geven;

at.        personenauto:

       motorrijtuig op vier of meer wielen, niet zijnde een landbouw- of bosbouwtrekker, een invalidenvoertuig, een motorrijtuig op vier wielen als bedoeld in onderdeel q of een vierwielige bromfiets, ingericht voor het vervoer van personen, met niet meer dan acht zitplaatsen, de bestuurderszitplaats niet meegerekend, of een kampeerauto; in ieder geval wordt als personenauto aangemerkt een voertuig dat blijkens het afgegeven kentekenbewijs als personenauto is aangeduid;

au.        remlicht:

       licht, bestemd om weggebruikers die zich achter het voertuig bevinden kenbaar te maken dat de bestuurder de bedrijfsrem bedient;

av.        retroreflector:

       inrichting, bestemd om de aanwezigheid van een voertuig kenbaar te maken door weerkaatsing van het licht afkomstig van een niet tot dat voertuig behorende lichtbron, waarbij de waarnemer zich nabij deze lichten bevindt;

aw.        richtingaanwijzer:

       licht, bestemd om andere weggebruikers kenbaar te maken dat de bestuurder het voornemen heeft naar links of naar rechts van richting te veranderen;

ax.        richtlicht:

       licht waarvan de lichtbundel naar wens kan worden gericht;

ay.        rijdend werktuig:

       bedrijfsauto of motorrijtuig met beperkte snelheid, ingericht voor het uitvoeren van in hoofdzaak andere werkzaamheden dan het vervoer van goederen of personen;

az.        samenstel van voertuigen:

       trekkend voertuig met een of meer aanhangwagens;

ba.        stadslicht:

       licht dat, van de voorzijde gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt en een aanwijzing is voor de breedte van het voertuig;

ba1.        technische eenheid:

       als onderdeel van een voertuig bedoelde inrichting, die aan de eisen van een bijzondere richtlijn als bedoeld in de artikelen 4 van de richtlijnen 70/156/EEG, 92/61/EEG of 2002/24/EG moet voldoen en waarvan de betrokken bijzondere richtlijn een afzonderlijke typegoedkeuring mogelijk maakt uitsluitend in samenhang met een of meer bepaalde typen voertuigen;

ba2.        T100 bus:

       bus, ten aanzien waarvan uit een aantekening op het kentekenbewijs dan wel uit het kentekenregister blijkt dat hij zodanig is ingericht dat hij in aanmerking komt voor een maximumsnelheid van 100 km/h;

bb.        trekker:

       bedrijfsauto, voorzien van een koppeling, bestemd voor het voortbewegen van een oplegger;

bc.        vervangingskatalysator:

       een katalysator of een samenstel van katalysatoren die bestemd is of zijn om een originele katalysator op een voertuig te vervangen en waarvoor als technische eenheid volgens de definitie in artikel 4, eerste lid, onderdeel d, van richtlijn 70/156/EEG of artikel 2, vijfde lid, van richtlijn 2002/24/EG typegoedkeuring kan worden verleend;

bc1.        verwarmingssysteem op brandstof:

       verwarmingssysteem dat rechtstreeks op vloeibare of gasvormige brandstof werkt en geen gebruik maakt van de door de aandrijfmotor van het voertuig voortgebrachte afvalwarmte;

bd.        voertuig:

       motorrijtuig, aanhangwagen, fiets, zijspanwagen, wagen of andere constructie, niet bestemd om langs spoorstaven te worden voortbewogen; onder een andere constructie wordt niet verstaan een kinderwagen, niet-gemotoriseerde rolstoel, kruiwagen of soortgelijke kleine constructie;

bd1.        vooruitkijkspiegel:

       een spiegel van klasse VI als bedoeld in bijlage I, punt 1.1.1.14 van richtlijn 2003/97/EG;

be.        waarschuwingsknipperlicht:

       gelijktijdige werking van alle richtingaanwijzers, bestemd om aan te geven dat het voertuig tijdelijk een bijzonder gevaar oplevert voor andere weggebruikers;

bf.        wagens:

       voertuigen, met uitzondering van motorrijtuigen, aanhangwagens, niet-gemotoriseerde invalidenvoertuigen, fietsen en zijspanwagens, doch met inbegrip van handwagens met motorvermogen;

bg.        werklicht:

       licht, bestemd voor het verlichten van een plaats waar werkzaamheden worden verricht;

bh.        wet:

       Wegenverkeerswet 1994;

bi.        wielbasis:

1.        ten aanzien van v??r 1 april 1983 in gebruik genomen voertuigen: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste as, van het eerste samenstel van assen of van de koppelingspen en het hart van de laatste as of het hart van het laatste samenstel van assen,

2.        ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen voertuigen, niet zijnde opleggers: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen het hart van de eerste en het hart van de laatste as van het voertuig,

3.        ten aanzien van na 31 maart 1983 in gebruik genomen opleggers: de horizontaal, evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig gemeten afstand tussen de verticale hartlijn van de koppelingspen en het hart van de laatste as;

bj.        zelfsturende as:

       as die wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen;

bk.        zelfsturend asstel:

       asstel dat wordt gestuurd doordat, door de wrijving van de banden op het wegdek, de wielen zelfstandig een zodanige stand innemen dat zij de cirkelbaan van het voertuig volgen;

bl.        zijmarkeringslicht:

       licht dat, van de zijkant gezien, de aanwezigheid van het voertuig kenbaar maakt;

bm.        zijspanwagen:

       voertuig, afneembaar verbonden aan de zijkant van een fiets, bromfiets of motorfiets;

bn.        zitbank:

       een constructie, die plaats biedt aan tenminste twee volwassenen;

bo.        zitplaats:

       constructie die al dan niet een integrerend deel vormt van de constructie van het voertuig, die plaats biedt aan een volwassen persoon, met dien verstande dat de zitplaats zowel een afzonderlijke zitplaats kan zijn als een gedeelte van een bank dat plaats biedt aan ??n persoon en die afhankelijk van de richting als volgt wordt aangeduid:

1.        naar voren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10? of - 10? vormt met het middenlangsvlak van het voertuig;

2.        naar achteren gerichte zitplaats: zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig is gericht dat het middenlangsvlak van de zitplaats een hoek van minder dan + 10? of - 10? vormt met het middenlangsvlak van het voertuig;

3.        zijdelings gerichte zitplaats: zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het middenlangsvlak van het voertuig, niet voldoet aan de onderdelen 1 en 2;

       Toelichting:

       Deze constructie omvat het samenstel van een zitting en een rugleuning.



Top




artikel 1.2 - begrippen afmetingen

Keuringseisen, algemene bepalingen

Voor de vaststelling van afmetingen van voertuigen die bij of krachtens dit besluit zijn voorgeschreven of toegestaan, wordt verstaan onder:

a.        as:

       de horizontale lijn die loodrecht staat op het middenlangsvlak van het voertuig en gaat door het midden van ??n of meer wielen wanneer deze zich in de stand van rechtuitrijden bevinden;

b.        breedte van een voertuig:

       de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die evenwijdig lopen aan het middenlangsvlak van het voertuig en gaan door de uiterste linker- en rechterzijde van het voertuig, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten;

       Tevens mogen bij de vaststelling van de breedte van bedrijfsauto?s en aanhangwagens, als gevolg van ?Regeling meetmethoden massa?s en afmetingen van bedrijfsauto?s en aanhangwagens (staatscourant. 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing worden gelaten:

a.        bandenspanningsmeters,

b.        douaneverzegelingen, alsmede de voorzieningen hiervoor en de afscherming daarvan,

       Toelichting

       In de praktijk komt het erop neer dat het aspect douaneverzegelingen slechts betekenis heeft tijdens het gebruik van het voertuig op de weg en niet tijdens de APK. Alleen de door de douane aangebrachte daadwerkelijke verzegeling wordt buiten beschouwing gelaten.

c.        flexibele spatlappen,

d.        opklapbare treden,

e.        richtingaanwijzers,

f.        sneeuwkettingen,

g.        stadslichten,

h.        uitstekende flexibele delen van een goedgekeurde opspatinrichting overeenkomstig richtlijn 91/226/EEG.

i.        verklikkerinrichtingen voor lekke banden,

j.        voorzieningen voor het bevestigen van dekzeil en de afscherming daarvan,

       Toelichting

       Dit geldt ook voor schuifzeil inclusief spaninrichtingen maar uitsluitend voor onderdelen die nodig zijn voor het openen en sluiten van de zeilen t.b.v. het laden en lossen.

j1.        voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen,

k.        zijmarkerings- en markeringslichten,

l.        zijretroreflectoren,

m.        de bollingen van de banden boven het wegdek,

n.        in breedte uitschuifbare en uitklapbare delen, voorzover uitgeschoven of uitgeklapt, en

       Toelichting

       Bij de bepaling van de breedte worden deze delen in ingeklapte respectievelijk ingeschoven toestand meegeteld.

o.        indien het een bus betreft:

-        hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare toestand, voorzover zij niet meer dan 1 cm aan de zijkant uitsteken, en in geval van oprijplaten, de hoeken en de randen zijn afgerond tot een straal van respectievelijk minstens 5 mm en 2,5 mm.

-        niet ingetrokken intrekbare zijdelingse geleidingsinrichtingen op bussen bestemd voor gebruik op geleide bussystemen.

c.        hoogte van een voertuig:

       de verticale afstand tussen het wegdek en een horizontaal vlak dat gaat door het hoogst gelegen deel van het voertuig, gemeten op een horizontaal wegdek in de rijstand;

       Tevens worden bij de vaststelling van de hoogte van bedrijfsauto?s en aanhangwagens, als gevolg van ?Regeling meetmethoden massa?s en afmetingen van bedrijfsauto?s en aanhangwagens (staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing gelaten:

a.        antennes, en

b.        stroomafnemers of trolleystangen in uitgeschoven stand.

d.        lengte van een voertuig of samenstel van voertuigen:

       de horizontale afstand tussen twee verticale vlakken die loodrecht staan op het middenlangsvlak van het voertuig of het samenstel van voertuigen en gaan door de uiterste voor- en achterzijde van het voertuig of het samenstel, gemeten in de stand van rechtuitrijden op een horizontaal wegdek; de spiegels en de bevestigingsdelen daarvan worden buiten beschouwing gelaten; een zonneklep die niet meer dan 0,20 m voor het voorste verticale vlak, zoals is bepaald bij een niet gemonteerde zonneklep, uitsteekt en die met eenvoudige middelen afneembaar is, wordt buiten beschouwing gelaten.

       Tevens mogen bij de vaststelling van de lengte van bedrijfsauto?s en aanhangwagens, als gevolg van ?Regeling meetmethoden massa?s en afmetingen van bedrijfsauto?s en aanhangwagens (staatscourant 194/2001 en 186/2003), de volgende delen en onderdelen buiten beschouwing worden gelaten:

a.        hefplatforms, oprijplaten en soortgelijke uitrustingen in bedrijfsklare (=rijklare) toestand, voorzover het laadvermogen niet wordt vergroot en deze uitrustingen niet meer dan 0,30 m uitsteken,

Toelichting

       Wanneer ??n van deze uitrustingen meer dan 0,30 m uitsteekt, dan moet bij de bepaling van de lengte de laatste 0,30 m buiten beschouwing worden gelaten.

       Wanneer ??n van deze uitrustingen minder dan 0,30 m uitsteekt, dan wordt het gehele onderdeel niet meegeteld bij de bepaling van de lengte.

b.        kentekenplaten,

       Toelichting

       Dit geldt voor de kentekenplaten voor en achter, inclusief bevestigingsmiddelen.

c.        koppelinrichtingen , uitgezonderd koppelinrichtingen aan aanhangwagens,

d.        langsaanslagen voor afneembare carrosserie?n,

e.        luchtinlaatpijpen,

f.        stootrubbers en soortgelijke uitrusting,

       Toelichting

       Hieronder worden verstaan: afzonderlijk aangebrachte onderdelen ter bescherming van het voertuig die bestaan uit volledig rubber of staal dan wel zijn samengesteld uit staal en rubber of ander flexibel materiaal. Een rubber of stalen scharnier wordt niet aangemerkt als stootrubber.

fl.        stroomafnemers van elektrisch aangedreven voertuigen,

g.        verlichtingsuitrusting,

h.        voetsteunen en handgrepen,

i.        voorzieningen voor de bevestiging van dekzeil en de afscherming daarvan,

       Toelichting

       Dit geldt ook voor schuifzeil inclusief spaninrichtingen maar uitsluitend voor onderdelen die nodig zijn voor het openen en sluiten van de zeilen t.b.v. het laden en lossen.

j.        voorzieningen voor douaneverzegelingen en de afscherming daarvan,

       Toelichting

       In de praktijk komt het erop neer dat het aspect douaneverzegelingen slechts betekenis heeft tijdens het gebruik van het voertuig op de weg en niet tijdens de APK. Alleen de door de douane aangebrachte daadwerkelijke verzegeling wordt buiten beschouwing gelaten.

jl.        voorzieningen voor indirect zicht en kijkhulpmiddelen,

k.        voorzieningen voor het waarnemen van de ruimte achter het voertuig,

l.        wis- en sproei-inrichtingen.

e.        afstandsmaat plaats koppeling:

-        bij een bedrijfsauto: de horizontaal gemeten afstand tussen de voorzijde van het voertuig en het hart van de koppeling;

-        bij een aanhangwagen: de horizontaal gemeten afstand tussen het hart van de koppeling en de achterzijde van het voertuig.

       Bij de vaststelling van deze afstandsmaat worden de in d. genoemde onderdelen eveneens buiten beschouwing gelaten.

f.        wijze van meten

       de breedte, de lengte, de hoogte en de afstandsmaat plaats koppeling van een voertuig worden bepaald met inachtneming van het volgende:

a.        het voertuig moet op een horizontaal of nagenoeg horizontaal en vlak wegdek zijn geplaatst;

b.        alle wielen moeten in de stand van rechtuitrijden zijn geplaatst;

c.        indien het een oplegger of middenasaanhangwagen betreft, moet deze op zodanige wijze op steunen zijn geplaatst dat de laadvloer horizontaal is dan wel overeenkomt met de normale rijstand;

d.        de banden moeten op de juiste spanning zijn;

e.        het voertuig moet niet beladen zijn;

f.        indien het voertuig is voorzien van ??n of meer inrichtingen ten behoeve van het heffen van een as, is de gunstigste afstand ten opzichte van het wegdek bepalend.


Top




artikel 1.3 - meetvoorwaarden wielbasis en afmetingen

Keuringseisen, algemene bepalingen

1.        De wielbasis van een voertuig wordt gemeten bij onbeladen toestand van het voertuig met alle wielen op het wegdek en in de stand van rechtuitrijden. Indien van fabriekswege de wielbasis links en rechts verschilt, wordt als wielbasis de gemiddelde waarde aangemerkt.

2.        De afmetingen van voertuigen alsmede de last onder de as of assen worden, onverminderd het bepaalde in afdeling 18 van hoofdstuk 5, bepaald bij onbeladen toestand van het voertuig.


Top




artikel 1.4 - bepalen aantal wielen

Keuringseisen, algemene bepalingen

1.        Voor de bepaling van het aantal wielen wordt een samenstel van wielen die op ??n wielnaaf zijn gemonteerd, aangemerkt als ??n wiel.

2.        In afwijking van het eerste lid worden voor het bepalen van het aantal wielen van motorfietsen, driewielige motorrijtuigen en bromfietsen twee op dezelfde as gemonteerde wielen als een wiel beschouwd, indien de afstand tussen de middens van de contactvlakken van deze wielen met de grond kleiner is dan 460 mm.


Top




artikel 1.5 - bepalen aantal lichten

Keuringseisen, algemene bepalingen

Voor de bepaling van het aantal lichten wordt als ??n licht aangemerkt elke combinatie van twee of meer al dan niet identieke lichten die:

a.        dezelfde functie vervullen,

b.        licht van dezelfde kleur uitstralen, en

c.        een verlichtingsinrichting vormen waarvan de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten op een zelfde verticaal vlak ten minste 60,0% beslaan van het oppervlak van de kleinste vierhoek die om de lichtdoorlatende gedeelten van de lichten kan worden beschreven.

Dit geldt niet voor groot licht, dimlicht en mistlichten aan de voorzijde.


Top




artikel 1.6 - meetvoorwaarden t.a.v. verlichting

Keuringseisen, algemene bepalingen

Met betrekking tot de verlichting moet voor de bepaling van de hoogte boven het wegdek en de afstand vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig, worden gemeten de kortste afstand vanaf de rand van het lichtdoorlatende gedeelte.


Top




artikel 1.9 - identificatienummer inslaan

Keuringseisen, algemene bepalingen

Indien van een voertuig het identificatienummer, bedoeld in de hoofdstukken 3 en 5, geheel of ten dele onleesbaar is geworden of teniet is gegaan, kan vanwege Onze Minister van Financi?n een nieuw identificatienummer als bedoeld in richtlijn 76/114/EEG (PbEG 30 januari 1976, L 24) worden ingeslagen.

Toelichting

Hiertoe dient u zich te wenden tot ??n van de keuringsstations van de RDW.


Top




artikel 1.10 - datum eerste toelating

Keuringseisen, algemene bepalingen

1.        Onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, wordt in dit besluit verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig.

2.        Voor voertuigen waarvoor v??r 1 januari 1995 een kentekenbewijs is afgegeven waarop geen datum van eerste toelating is vermeld, wordt als datum van eerste toelating beschouwd de op het kentekenbewijs vermelde datum van afgifte van deel I A dan wel deel I van het kentekenbewijs. Indien op het kentekenbewijs onder 'bijzonderheden' een bouwjaar is vermeld, wordt als datum van eerste toelating beschouwd 30 juni van dit bouwjaar.

3.        Onze Minister stelt regels vast omtrent de wijze waarop de in het eerste lid genoemde datum van eerste toelating wordt bepaald.


Top




De Regeling wijze van keuren is van toepassing op:

Keuringseisen, algemene bepalingen

a.        personenauto's

b.        bedrijfsauto's

c.        driewielige motorrijtuigen met een massa van het ledig voertuig van meer dan 400 kg, alsmede

d.        aanhangwagens met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg


Top




Algemeen

Keuringseisen, algemene bepalingen

1.        De keuring wordt uitgevoerd zonder demontage, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

2.        De keuring wordt uitgevoerd zonder rijproef, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald.

3.        De keuring van voertuigen met variabele afmetingen wordt uitgevoerd in de stand waarin het voertuig ter keuring wordt aangeboden.


Top




Demonteren

Keuringseisen, algemene bepalingen

1.        Indien een visuele controle wordt voorgeschreven en deze controle onvoldoende uitsluitsel biedt, wordt het desbetreffende onderdeel aanvullend op ??n van de volgende wijzen gecontroleerd:

a.        door gebruik te maken van hulpmiddelen zoals een spiegel, hamertje, bandijzer, staalborstel of schuurpapier;

b.        door het uitoefenen van een kracht, al dan niet met behulp van gereedschap.

2.        Teneinde een goede controle te waarborgen, worden de hierna genoemde onderdelen verwijderd in de daarachter beschreven gevallen:

3.        Na eventuele verwijdering moeten de desbetreffende onderdelen weer worden gemonteerd.

4.        Voor de beoordeling van de werking van de reminrichting mag uitsluitend tot demontage van wielen en remtrommels worden overgegaan indien twijfel bestaat omtrent:

a.        een goede bevestiging van de remvoering; of

b.        of de drager of het bevestigingsmiddel van de remvoering, de remtrommel of remschijf raken.


Top




Meten

Keuringseisen, algemene bepalingen

Voor het meten van voertuigafmetingen, wielbasis en spoorbreedte wordt een meetband met voldoende bereik gebruikt.


Top




Milieu

Keuringseisen, algemene bepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a.        bedrijfstemperatuur: de temperatuur van een motor na ongeveer vijftien minuten functioneren onder normale bedrijfsomstandigheden;

b.        boekwerk 'APK-milieukeuringseisen': de editie van het door de Minister vastgestelde boekwerk 'APK-milieukeuringseisen, die geldig is op het moment van de keuring;

c.        stationair toerental: het toerental van de draaiende motor waarbij:

1.        de koudstartinrichting of het handgas niet is ingeschakeld,

2.        het gaspedaal en de koppeling in ruststand zijn,

3.        de keuzehandel van de versnellingsbak in de neutrale stand staat bij een niet- of half- automatische versnellingsbak dan wel in de parkeerstand of in de neutrale stand bij een volautomatische versnellingsbak, en waarbij

4.        lampen en andere stroomverbruikers niet zijn ingeschakeld met uitzondering van lampen die bij het starten automatisch gaan branden;

d.        afregeltoerental:

       het toerental, waarbij de regelaar van de brandstoftoevoer in werking treedt.


Top




Controle-apparaat:

Controle-apparaat als bedoeld in Bijlage I of Bijlage IB van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controle-apparaat in het wegvervoer (PbEG L 370).


Top




5.2        Personenauto's

Keuringseisen

5.2 ? 0.

Algemeen

5.2 ? 1.

Algemene bouwwijze van het voertuig

5.2 ? 2.

Afmetingen en massa's

5.2 ? 3.

Motor

5.2 ? 4.

Krachtoverbrenging

5.2 ? 5.

Assen

5.2 ? 6.

Ophanging

5.2 ? 7.

Stuurinrichting

5.2 ? 8.

Reminrichting

5.2 ? 9.

Carrosserie

5.2 ? 10.

Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

5.2 ? 11.

Verbinding tussen personenauto en aanhangwagen

5.2 ? 12.

Diversen



Top




5.2 ? 0.        Algemeen

Keuringseisen personenauto's

Op driewielige motorrijtuigen met een toegestane maximum massa van meer dan 400 kg waarvoor een personenautokenteken is afgegeven zijn de in afdeling 5.5. gestelde eisen van toepassing.

Artikel 5.2.0:        Vervallen

Artikel 5.2.1:        Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie


Top




Artikel 5.2.0

Keuringseisen personenauto's, algemeen

Vervallen


Top




Artikel 5.2.1

Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie

Keuringseisen personenauto's, algemeen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Personenauto's moeten voldoen aan de volgende eisen:


a.

de personenauto moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens;

Toelichting

-        Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen.

-        Indien bij bijzonderheden is vermeld 'Taxi, zie bijlage', moet het voertuig tevens voldoen aan de Regeling Permanente Eisen Taxi's (tab 5).

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

b.

het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;

Visuele controle.

c.

de kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het voertuig zijn bevestigd;

Toelichting

Het kentekennummer moet op ??n plaatdeel staan.

Alleen visuele controle op de bevestiging van de kentekenplaat.

d.

het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m v??r dan wel achter het midden van de personenauto staat.



Top




5.2 ? 1.        Algemene bouwwijze van het voertuig

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.3:        chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame

Artikel 5.2.4:        bovenbouw


Top




Artikel 5.2.3

chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame

Keuringseisen personenauto's, algemene bouwwijze van het voertuig

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van personenauto's mogen:

a.        geen breuken of scheuren vertonen;

b.        niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

2.

Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie van de in het eerste lid bedoelde onderdelen alsmede de bevestiging daarvan.

-



Top




Artikel 5.2.4

bovenbouw

Keuringseisen personenauto's, algemene bouwwijze van het voertuig

Keuringseisen

Wijze van keuren

De bovenbouw van personenauto's moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.



Top




5.2 ? 2.        Afmetingen en massa's

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.6:        afmetingen

Artikel 5.2.7:        massa's


Top




Artikel 5.2.6

afmetingen

Keuringseisen personenauto's, afmetingen en massa's

Keuringseisen

Wijze van keuren

Personenauto's mogen:

a.        niet langer zijn dan 12,00 m;

b.        niet breder zijn dan 2,55 m;

c.        niet hoger zijn dan 4,00 m.

In geval van twijfel wordt de personenauto gemeten, waarbij artikel 1.2 van het Voertuigreglement van toepassing is.

Toelichting

Voor wat betreft de maximale lengte is het toegestaan om een afwijking van 1% te accepteren, indien het voertuig v??r 1 januari 1998 in gebruik is genomen.



Top




Artikel 5.2.7

massa's

Keuringseisen personenauto's, afmetingen en massa's

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De last onder de assen van personenauto's mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten.

Leden 1 en 2. In geval van buitensporige wijziging van het koetswerk wordt de personenauto gewogen.

2.

De totale massa of de som van de aslasten van personenauto's mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa.




Top




5.2 ? 3.        Motor

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.9:        brandstofsysteem

Artikel 5.2.10:        LPG-installatie

Artikel 5.2.10a        CNG-installatie

Artikel 5.2.11:        geluid en milieu

Artikel 5.2.12:        accu en bedrading

Artikel 5.2.13:        motorsteunen


Top




Artikel 5.2.9

brandstofsysteem

Keuringseisen personenauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Alle onderdelen van het brandstofsysteem van personenauto's moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

2.

Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.

1.        Visuele controle, terwijl de personenauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.



2.        Indien de personenauto is uitgerust met meer dan ??n brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de voorzijde van het keuringsrapport.

Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.

3.

De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.

Visuele controle.



Top




Artikel 5.2.10

LPG-installatie

Keuringseisen personenauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Indien de personenauto is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.2.9  voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

-

2.

De LPG-tank:

a.        moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;

b.        mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak;

c.        mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn:



a.        de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden;

b.        de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengregelsysteem;

c.        de gasdichte kast indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst;

d.        de automatische inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad indien het voertuig na 30 juni 1983 in gebruik is genomen;

Onderdelen a, b, c en d.
Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.


e.        de automatische afnameklep op de tank indien het voertuig na 31 december 1987 in gebruik is genomen;

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.


f.        het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk;

Visuele controle.


g.        de automatische afsluitklep.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd.
Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt.

5.

Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

6.

Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden.

Visuele controle.

7.

De in het vierde lid genoemde onderdelen moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.


9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.




Top




Artikel 5.2.10a

CNG-installatie

1.

Indien de personenauto is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.2.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.


2.

De CNG-tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en

b. mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle

4.

Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmingsinstallatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

6.

Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter.

Visuele controle, zo nodig terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

7.

De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.


9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.





Top




Artikel 5.2.11

geluid en milieu

Keuringseisen personenauto's, motor

CO-tabel

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.

Visuele en auditieve controle, terwijl de personenauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Personenauto's moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging (Stb. 1990, 393). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

-

4.

Personenauto's moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

-

5.

Personenauto's mogen in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau produceren dan de waarde die voor het voertuig is vermeld in het kentekenregister, vermeerderd met 2 dB(A). Het geluidsniveau van de uitlaat wordt vastgesteld op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

-

6.

De uitlaatgassen van personenauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen bij stationair toerental en op bedrijfstemperatuur zijnde motor:

a.        niet meer dan 4,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 oktober 1986;

b.        niet meer dan 3,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 1986 doch voor 1 juli 2002;

c.        niet meer dan 1,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig blijkens een aantekening op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs wordt gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas;

d.        niet meer dan 0,5% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1985 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig is uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen.

e.        niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2002.

1.        Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op grond van artikel 5.2.11, zevende of achtste lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden.

2.        De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een koolmonoxidemeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

3.        Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0 ?C. V??r elke meting wordt het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zo nodig bijgesteld.

4.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of:

a.        de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en

b.        de carterontluchting op het voertuig is aangesloten.

5.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

6.        De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. De eindwaarde van een meting wordt gelijkgesteld met de waarde die na 30 seconden is bereikt.

7.        Indien het uitlaatsysteem meer dan ??n uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot ??n uitmonding.

8.        Indien de personenauto is uitgerust met meer dan ??n brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

Toelichting:

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

7.

De afstelling van het stationaire mengsel van personenauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979, met uitzondering van personenauto's die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient zodanig te zijn dat een door Onze Minister voor het desbetreffende type motorrijtuig aangewezen gehalte aan koolmonoxide van de uitlaatgassen, uitgedrukt in % vol, bij het bij die aanwijzing aangegeven stationaire toerental, niet wordt overschreden. Bij de meting van het gehalte koolmonoxide moeten de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen.

Deze eis wordt alleen getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs.

1.        De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het zesde lid is van toepassing.

2.        Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type personenauto in het boekwerk 'APK-milieukeuringseisen' aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

       Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen.

       Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

Toelichting:

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

8.

De in het zevende lid bedoelde controle van de afstelling van het stationaire mengsel vindt bij personenauto's die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in gebruik zijn genomen:

a.        na 31 december 1993, of

b.        na 31 december 1990 doch v??r 1 januari 1994, indien aan de typeaanduiding op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs de aanduiding S6, K6, S9, K9, U9, N9, E2 of N2 is toegevoegd,

plaats aan de hand van de afstel- en controlegegevens, vermeld op het op het voertuig aangebrachte symbool, bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel aan de hand van de gegevens vermeld in het kentekenregister.

Als uit het kentekenbewijs blijkt dat de personenauto is voorzien van een G3-gassysteem zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging, is het hierboven genoemde symbool niet vereist.

Toelichting

Onder het symbool wordt de LPG-sticker verstaan.

1.        De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het zesde lid is van toepassing.

2.        Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts ??n toerental op de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

3.        Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts ??n CO-waarde op de sticker is aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden.

4.        Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het zesde lid van toepassing. Als de personenauto in dit geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen, geldt de waarde genoemd onder d van het zesde lid.

Toelichting

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

9.

Bij personenauto?s die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient het brandstofdoseringssysteem goed te werken. De goede werking ervan wordt beoordeeld aan de hand van het gehalte koolmonoxide van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op grond van de samenstelling van de uitlaatgassen berekende lucht-brandstofverhouding (lambdawaarde). Deze beoordeling vindt plaats op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze.

Toelichting

Volgens artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen is dit lid van toepassing voor personenauto?s die in gebruik zijn genomen na 31 december 1992 met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking welke overeenkomstig het twaalfde lid moeten zijn voorzien van een emissiebestrijdingssysteem dat bestaat uit een katalysator en een lambdasonde, met inbegrip van personenauto?s die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas.

1.        De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een uitlaatgastester met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

2.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

3.        De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

4.        Indien het uitlaatsysteem meer dan ??n uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot ??n uitmonding.

5.        Indien de personenauto is uitgerust met meer dan ??n brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

6.        Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

7.        De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 van de Regeling permanente eisen.

Toelichting

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.


Overzicht viergasmeting

Toelichting

Indien op het kentekenbewijs bij ?bijzonderheden? ??n van de volgende teksten is vermeld: ?basis TGK: EEGK-9999? of Basis EEGK-9999, ?basis TGK: VERH-9999? of Basis VERH-9999 dan wel ?Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem?, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator en/of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is.

In dit geval behoeft de viergasmeting niet te worden uitgevoerd.


10.

De uitlaatgassen van personenauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven gehalte koolwaterstoffen bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Het toegestane gehalte kan verschillend zijn afhankelijk van de datum van ingebruikneming van het voertuig en van de daarop toegepaste uitlaatgasnabehandelingstechniek.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

11.

De uitlaatgassen van personenauto's met een verbrandingsmotor met compressieontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979 mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven hoeveelheid roet bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen.

1.        De controle geschiedt door meting aan een stilstaande personenauto met een roetmeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

2.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de desbetreffende verbindingskabels in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen.

3.        De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

4.        Indien het uitlaatsysteem meer dan ??n uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot ??n uitmonding.

5.        De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de motor wordt ingebracht.

       Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is.

6.        Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

       Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

7.        De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 van de Regeling permanente eisen.

Toelichting

Met beleid gas terugnemen nadat de motor op het afregeltoerental heeft gedraaid.

12.

Bij personenauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1992 en die zijn voorzien van een emissiebestrijdingssysteem, moeten de door Onze Minister aangegeven onderdelen van dit systeem aanwezig zijn.

Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.



Top




CO-tabel

Artikel 5.2.11, keuringseisen personenauto's, motor

Personenauto's in gebruik genomen na:


Top




Artikel 5.2.12

accu en bedrading

Keuringseisen personenauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De accu van personenauto's moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle.

2.

De bedrading van personenauto's moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn ge?soleerd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.



Top




Artikel 5.2.13

motorsteunen

Keuringseisen personenauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De motorsteunen van personenauto's moeten deugdelijk aan het chassis dan wel de carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. Indien de motor en de versnellingsbak zijn samengebouwd, dan worden de steunen van de versnellingsbak mede als motorsteunen beschouwd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

2.

De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulkanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.




Top




5.2 ? 4.        Krachtoverbrenging

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.15:        snelheidsmeter

Artikel 5.2.16:        aandrijving, transmissie


Top




Artikel 5.2.15

snelheidsmeter

Keuringseisen personenauto's, krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

Personenauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is.

1.        De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd, waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.

2.        Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd.



Top




Artikel 5.2.16

aandrijving, transmissie

Keuringseisen personenauto's, krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De onderdelen van de aandrijving van personenauto's moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen. Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

2.

Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Toelichting

De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

4.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.




Top




5.2 ? 5.        Assen

Keuringseisen personenauto's, assen

Artikel 5.2.18:        assen

Artikel 5.2.19:        fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels

Artikel 5.2.20:        wiellagers

Artikel 5.2.21:        wielbasis

Artikel 5.2.22:        wieluitlijning

Artikel 5.2.23:        spoorbreedte

Artikel 5.2.24:        wielen en velgen


Top




Artikel 5.2.18

assen

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De assen van personenauto's moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

2.

De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt be?nvloed.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

4.

De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest.

Toelichting

-        Indien de rand van een wielgeleidingselement ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan.

-        De wielgeleidingselementen mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten de wielgeleidingselementen kompleet worden vervangen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

5.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

-



Top




Artikel 5.2.19

fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels van personenauto's moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels alsmede de overige draaipunten van de wielophanging mogen niet te veel speling vertonen.

1.        De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

2.        Voor het zichtbaar maken van:

a.        axiale speling van fuseepennen,
-lageringen en -bussen, wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

b.        radiale speling van fuseepennen,
-lageringen en -bussen, wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig of met behulp van een spelingsdetector bewogen;

c.        axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten, wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

d.        radiale speling van de overige draaipunten, wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

3.        In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.        Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.



Artikel



2.5.2:        Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen

2.5.3:        Maximaal toegestane speling fuseekogels

2.5.4:        Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging

4.

Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

-



Top




Artikel 5.2.20

wiellagers

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wiellagers van personenauto's mogen niet teveel speling vertonen.

1.        Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.        Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen.

3.        In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.        De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

5.        Bij bestuurde wielen moet:

a.        ??n maal in ongeremde toestand, voor de bepaling van de speling van het wiellager en de fusee tezamen, en

b.        ??n maal in geremde toestand, voor de bepaling van de speling van de fusee,

worden gemeten.

6.        Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.

7.        Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

2.

Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel, al dan niet met behulp van apparatuur, wordt rondgedraaid. Zo nodig wordt een rijproef uitgevoerd.

3.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid.

-



Top




Artikel 5.2.21

wielbasis

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wielbasis van personenauto's mag niet meer dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de wielbasis, links en rechts gemeten, niet meer dan 15 mm verschillen.

In geval van twijfel wordt gemeten.



Top




Artikel 5.2.22

wieluitlijning

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

De afstanden tussen de fuseedraaipunten en twee punten aan het chassis dan wel aan de carrosserie, die symmetrisch links en rechts ten opzichte van de langsas van het voertuig zijn gelegen, mogen recht en kruiselings gemeten onderling niet meer dan 15 mm verschillen.

In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende bereik.



Top




Artikel 5.2.23

spoorbreedte

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

De spoorbreedte van personenauto's mag niet meer dan 2,0% groter zijn dan de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.



Top




Artikel 5.2.24

wielen en velgen

Keuringseisen personenauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wielen onderscheidenlijk velgen van personenauto's mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen.

Leden 1 en 2.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

2.

De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.




Top




5.2 ? 6.        Ophanging

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.27:        banden

Artikel 5.2.28:        veersysteem


Top




Artikel 5.2.27

banden

Keuringseisen personenauto's, ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wielen van personenauto's moeten zijn voorzien van luchtbanden.

Visuele controle.

2.

3.

De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.

De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.

Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

4.

De profilering van de hoofdgroeven van de banden moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.

De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.

5.

De banden mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is.

De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

6.

De banden op een as moeten dezelfde karkasstructuur hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32.

Toelichting

Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende:

Personenauto's behoeven in geval van nood (bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 5.2.27, zesde lid, mits in dat geval de rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.

Visuele controle.

7.

Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.



Top




Artikel 5.2.28

veersysteem

Keuringseisen personenauto's, ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd.

2.

De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Toelichting

-        Onder 'onderdelen van het veersysteem moeten deugdelijk zijn bevestigd' wordt tevens verstaan: Het hoofdveerblad mag door slijtage tot maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte zijn gesleten.

-        Indien de rand van een veerschotel ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan.

-        Veerschotels mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten deze kompleet worden vervangen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

3.

Personenauto's moeten zijn voorzien van deugdelijk bevestigde en goed werkende schokdempers.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de personenauto zo mogelijk enkele malen wordt ingeveerd. In geval van twijfel wordt een rijproef uitgevoerd. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

4.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

-



Top




5.2 ? 7.        Stuurinrichting

Artikel 5.2.29

onderdelen stuurinrichting

Keuringseisen personenauto's

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De bestuurde wielen van personenauto's moeten goed reageren op de draaiing van het stuurwiel.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 15?, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

2.

Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de banden vrij kunnen draaien.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

3.

De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn vervormd en mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de personenauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

4.

Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Toelichting

De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

6.

Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd en de vulkanisatie mag niet in ernstige mate zijn losgeraakt.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing.

Op scheuren dan wel het loslaten van de vulkanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

7.

De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen.

1.        Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.        Voor het zichtbaar maken van:

a.        radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de personenauto op de wielen rust;

b.        axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

3.        In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.        Op de speling is artikel 2.7.3 van de regeling permanente eisen van toepassing.

8.

Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, vindt visuele controle plaats, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

9.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde, zesde en zevende lid.

-



Top




5.2 ? 8.        Reminrichting

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.31:        onderdelen en werking reminrichting

Artikel 5.2.32:        onderdelen en werking reminrichting

Artikel 5.2.38:        remvertraging bedrijfsrem

Artikel 5.2.39:        remvertraging parkeerrem

Artikel 5.2.40:        werking hulpreminrichting


Top




Artikel 5.2.31

onderdelen en werking reminrichting

Keuringseisen personenauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen:



a.        deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.


b.        niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.


c.        niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken;

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.


d.        geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen.

Toelichting

Indien een personenauto is voorzien van kunststofremleidingen moeten deze remleidingen, voor zover van toepassing, uitsluitend worden getoetst aan de eisen voor metalen remleidingen.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van het remsysteem wordt het onder druk gezet, hierna aangeduid met 'drukproef'. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor.

Toelichting

De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

2.

De rembekrachtiger en de remkrachtregelaar moeten goed functioneren.

1.        Voor de controle van de vacu?mrembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacu?mvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacu?m het pedaal verder moet wegzakken.

2.        Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.

3.

Bij hydraulische remsystemen mag bij het bedienen van het rempedaal de slag van het pedaal niet door een aanslag worden beperkt.

Controle door het rempedaal in te trappen. Bij twijfel wordt het rempedaal met een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt.

Toelichting

De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

4.

Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn.

Visuele controle.

5.

Remslangen mogen:



a.        niet in ernstige mate zijn misvormd;

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.


b.        niet langs andere voertuigdelen schuren;

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.


c.        geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

Toelichting

Indien een personenauto is voorzien van flexibele remleidingen welke zijn voorzien van een metalen wapening moeten deze worden getoetst aan de eisen voor remleidingen.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

6.

Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.

Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand rond te draaien.

7.

De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van remvoering.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien de remvoering zonder demontage niet zichtbaar te maken is, wordt de rem in werking gesteld, terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid.

Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

8.

De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt.

Visuele controle terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

9.

Remcilinders moeten zijn voorzien van stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn beschadigd.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voorzover dit zonder demontage mogelijk is.

10.

Anti-blokkeersystemen moeten goed functioneren en moeten zijn voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt.

Het contact wordt ingeschakeld, waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat, functioneert het systeem. Indien noodzakelijk wordt een rijproef uitgevoerd.

Toelichting

Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van het waarschuwingslampje gecontroleerd.

Eventueel het waarschuwingslampje op een andere wijze laten branden.

11.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en het vijfde lid, onderdeel a.

-



Top




Artikel 5.2.32

onderdelen en werking reminrichting

Keuringseisen personenauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten indien het hydraulisch remsysteem niet is voorzien van een toegankelijk remvloeistofreservoir, waarvan het vloeistofpeil te controleren is zonder het reservoir te openen, zijn voorzien van:

a.        een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het niveau van de remvloeistof onder het vereiste minimum niveau is gedaald, of

b.        in geval van een gescheiden remsysteem een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra een van de kringen van het remsysteem faalt.

Visuele controle

2.

De goede werking van het signaal van de in het eerste lid bedoelde waarschuwingsinrichtingen moet kunnen worden gecontroleerd.

Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op ??n van de volgende manieren wordt gecontroleerd:

a.        indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht;

b.        het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken;

c.        de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend;

d.        het contact wordt ingeschakeld en het waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens de motor starten waarna het lampje dooft.

3.

In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn.

Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.



Top




Artikel 5.2.38

remvertraging bedrijfsrem

Keuringseisen personenauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 5,2 m/s? bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 500 N.

Leden 1 en 2. De artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 van de Regeling permanente eisen zijn van toepassing. Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.



Artikel



2.8.8:        Wijze van bepaling remvertraging

2.8.9:        Wijze van keuren

2.8.10:        Pedaalkracht

2.8.12:        Bepalen remvertraging met een electronische remvertragingsmeter (max. massa <3500 kg)

2.8.14:        Bepalen remvertraging met een platenremtestbank (max. massa <3500 kg)

2.8.16:        Bepalen remvertraging met een rollenremtestbank (max. massa <3500 kg)

2.8.17:        Bepalen remkrachten (max. massa <3500 kg)

2.

Personenauto's, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s? bedraagt.

Toelichting

De pedaalkracht wordt ingeval van twijfel vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

3.

De bedrijfsrem moet op alle wielen werken.

Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

4.

Personenauto's mogen op een droge of nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as onderscheidenlijk ten gevolge van overberemming van de achteras.

Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het uitbreken van de achteras, moet de controle uitgevoerd worden op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 8, Afdeling 3 van de Regeling permanente eisen.

Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.

5.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste, tweede, en vierde lid.

-



Top




Artikel 5.2.39

remvertraging parkeerrem

Keuringseisen personenauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's moeten zijn voorzien van een parkeerrem die op ten minste twee wielen werkt.

Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna wordt gecontroleerd of elk van beide wielen wordt geremd.

Indien de controle van de remwerking met behulp van een remtestinrichting is uitgevoerd volgens de leden 2 en 3 van dit artikel, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

2.

De parkeerrem van personenauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moet het voertuig op een helling van 16,0% in beide richtingen in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt geacht te zijn voldaan indien de remvertraging, uitgaande van een aanvangssnelheid van 15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,2 m/s? bedraagt en de rem ook in achterwaartse richting functioneert.

Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.13, 2.8.15 en 2.8.18 van de Regeling permanente eisen.

Artikel

2.8.8:        Wijze van bepaling remvertraging

2.8.9:        Wijze van keuren

2.8.13:        Bepalen remvertraging met een remvertragingsmeter (max. massa <3500 kg)

2.8.15:        Bepalen remvertraging met een platenremtestbank

2.8.18        Berekening remvertraging (max. massa <3500 kg)

3.

De remvertraging van de parkeerrem van personenauto's, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,0 m/s? bedragen.




Top




Artikel 5.2.40

werking hulpreminrichting

Keuringseisen personenauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Indien de personenauto na 30 juni 1967 in gebruik is genomen en is voorzien van een geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet:

a.        het hulpremsysteem goed functioneren;

b.        de remwerking redelijk gelijkmatig over de wielen links en rechts van de as zijn verdeeld.

Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

De remvertraging van het in het eerste lid bedoelde hulpremsysteem moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,6 m/s? bedragen.




Top




5.2 ? 9.        Carrosserie

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.41:        deuren, motorkap en kofferdeksel

Artikel 5.2.42:        ruiten

Artikel 5.2.43:        ruitewisser- en ruitesproeier installatie

Artikel 5.2.44:        installatie ter ontdooiing en ontwaseming

Artikel 5.2.45:        spiegels

Artikel 5.2.46:        zitplaatsen

Artikel 5.2.47:        bescherming inzittenden

Artikel 5.2.47a:        symbool airbag

Artikel 5.2.48:        uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming


Top




Artikel 5.2.41

deuren, motorkap en kofferdeksel

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De deuren van personenauto's moeten goed sluiten. De deuren die direct toegang geven tot de personenruimte, moeten op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend.

Toelichting

Onder deuren worden verstaan deuren die scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig;

Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.

2.

Het slot en de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde en van het voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.

Toelichting

Hieronder wordt ook de motorkap of het kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel worden geopend en gesloten.

3.

De bevestiging van de scharnieren van de deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

4.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

-



Top




Artikel 5.2.42

ruiten

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De voorruit en de zijruiten van personenauto's mogen:

a.        geen beschadigingen of verkleuringen vertonen,

b.        niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.

Toelichting

In het geval dat folie is aangebracht wordt door degene die de keuring uitvoert beoordeeld in hoeverre deze folie belemmerend is voor het uitzicht van de bestuurder.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont geschiedt de controle aan de hand van de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.6 van de Regeling permanente eisen.

Artikel

2.9.2:        Beschadiging voorruit

2.9.3:        Verdeling in vlakken

2.9.4:        Toegestane beschadiging

2.9.5:        Aanwezigheid meerdere beschadigingen

2.9.6:        Wijze van keuren

2.

Indien de personenauto niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel, mag de achterruit:

a.        geen beschadigingen of verkleuringen vertonen,

b.        niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen,

die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.

Visuele controle.

3.

Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid.

-



Top




Artikel 5.2.43

ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's met een voorruit moeten zijn voorzien van een goed werkende
ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft.

Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste ??n stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.

2.

Personenauto's met een voorruit, die na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.



Top




Artikel 5.2.44

installatie ter ontdooiing en ontwaseming

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

Personenauto's met een voorruit, die na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.



Top




Artikel 5.2.45

spiegels

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto?s, in gebruik genomen na 25 januari 2011, zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel, een rechterbuitenspiegel en een binnenspiegel.

Leden 1, 2, 3 en 4. Visuele controle.

2.

Indien met de in het eerste lid bedoelde binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien, behoeft deze niet aanwezig te zijn.


3.

Personenauto?s, in gebruik genomen voor 26 januari 2011, zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en een binnenspiegel.


4.

De in het derde lid bedoelde personenauto?s zijn voorzien van een rechterbuitenspiegel indien met de binnenspiegel het achter het voertuig gelegen weggedeelte niet voldoende kan worden overzien. Indien de binnenspiegel geen zicht naar achteren mogelijk maakt, behoeft deze niet aanwezig te zijn


5.

De aan de zijde van de bestuurder bevestigde buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij gesloten portier kunnen worden versteld. Deze eis geldt niet voor personenauto?s die v??r 1 januari 1975 in gebruik zijn genomen. De spiegels van deze voertuigen moeten, na door een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen

Visuele controle.

Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

6.

De spiegels moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Leden 6 en 7. Visuele controle.

7.

Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.



Toelichting

Indien in een personenauto het stuur aan de rechterzijde is geplaatst, moeten alle verplichte spiegels aanwezig zijn en in spiegelbeeld geplaatst ten opzichte van de situatie waarbij het stuur links is geplaatst.




Top




Artikel 5.2.46

zitplaatsen

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto?s, in gebruik genomen na 19 oktober 2008, zijn niet voorzien van zijdelings gerichte zitplaatsen.

Visuele controle.

2.

Het eerste lid is niet van toepassing op ambulances, personenauto?s ten dienste van de politie of brandweer en andere door Onze Minister aangewezen categorie?n voertuigen ten dienste van de burgerbescherming of ordehandhaving.


3.

De zitplaatsen van personenauto's moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. Bij personenauto's die na 30 september 1971 in gebruik zijn genomen, moeten:

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.


a.        verschuifbare zitplaatsen in elke mogelijke stand automatisch zijn vergrendeld,

b.        verstelbare rugleuningen van zitplaatsen in elke mogelijke stand kunnen worden vergrendeld, en

Onderdelen a en b. Visuele controle. Indien de vergrendeling in twee standen werkt blijft verdere controle achterwege.


c.        de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, dan wel de rugleuningen van de voorste zitplaatsen, indien zij scharnierend zijn, in de normale stand automatisch zijn vergrendeld.

Visuele controle. Zo nodig wordt de vergrendeling gecontroleerd tijdens een remproef.

4.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het derde lid.

-



Top




Artikel 5.2.47

bescherming inzittenden

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto?s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.

Leden 1 en 2. Visuele controle. Indien in het middelste gedeelte van een doorlopende bank geen (heup)gordel aanwezig is, wordt dit gedeelte niet aangemerkt als zitplaats en behoeft geen (heup)gordel te zijn aangebracht. In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voorzover deze zijn voorzien van autogordels.

2.

Personenauto's die na 31 december 1989 doch v??r 1 oktober 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen.


3.

Personenauto's die na 1 januari 1971 doch voor 1 januari 1990 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van autogordels voor de zitplaats van de bestuurder en de naast deze plaats aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen.

Leden 3, 4, 5 en 6. Visuele controle.

4.

Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig.


5.

De in het tweede en derde lid bedoelde verplichtingen gelden niet voor voertuigen die voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die blijkens een aantekening in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigingspunten voor autogordels behoeven te zijn voorzien.


6.

Autogordels in personenauto?s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

7.

De autogordels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

Toelichting:

Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt, is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.

Visuele controle waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

8.

De autogordels moeten zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt wordt tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel gecontroleerd.

9.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het zevende lid.

-



Top




Artikel 5.2.47a

symbool airbag

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.





2.

In personenauto?s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moet bij iedere passagierszitplaats met airbag duidelijk zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het volgende symbool.

Het eerste lid is niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.

Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.



Top




Artikel 5.2.48

uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming

Keuringseisen personenauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

2.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van personenauto's, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.

Toelichting

Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken.


3.

Het bepaalde in het eerste lid en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.


4.

De wielen onderscheidenlijk banden van personenauto's

a.        moeten goed zijn afgeschermd;

b.        mogen niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken;

c.        mogen niet aanlopen.

Toelichting

Spatbordverbreders zijn toegestaan mits de toegestane maximale breedte niet wordt overschreden en aan de overige eisen wordt voldaan.

Leden 4, 5 en 6. Visuele controle.

5.

Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de personenauto bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.


6.

Geen deel aan de buitenzijde van de personenauto mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.




Top




5.2 ? 10.        Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.51:        verplichte lichten en retroreflectoren

Artikel 5.2.53:        kleur

Artikel 5.2.55:        werking

Artikel 5.2.56:        afstelling dimlicht

Artikel 5.2.57        toegestane lichten en retroreflectoren

Artikel 5.2.59:        kleur toegestane lichten

Artikel 5.2.61:        plaatsing

Artikel 5.2.62:        controlelampje mistachterlicht

Artikel 5.2.63:        werking achteruitrijlichten

Artikel 5.2.64:        verbod van verblindende verlichting

Artikel 5.2.65:        verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting


Top




Artikel 5.2.51

verplichte lichten en retroreflectoren

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Personenauto's moeten zijn voorzien van:


1 a.

twee of vier grote lichten;

Visuele controle.

   b.

twee dimlichten, met dien verstande dat de dimlichten met gasontladingslichtbronnen en andere lichtbronnen met een lichtsterkte van meer dan 2000 lumen voldoen aan door Onze Minister gestelde eisen voor deze lichtbronnen, alsmede voor de installatie daarvan indien het voertuig na 31 december 2005 in gebruik is genomen.

Visuele controle.

Aan deze eis wordt t.a.v lichtbronnen met een lichtsterkte van meer dan 2000 lumen niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport

   c.

twee stadslichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier stadslichten indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen;

Onderdelen c tot en met l. Visuele controle.

   d.

twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, dan wel ??n richtingaanwijzer aan elke zijkant indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen; het licht van de richtingsaanwijzers van personenauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen moet knipperen;


   e.

waarschuwingsknipperlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;


   f.

??n zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;

richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig worden beschouwd als zijrichtingaanwijzers indien het uitgestraalde licht hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van het voertuig en 1,00 m zijwaarts;

Toelichting

Indien een zijrichtingaanwijzer aan de zijkant aanwezig is wordt de richtingaanwijzer aan de voorzijde niet als zijrichtingaanwijzer gezien.


   g.

twee achterlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier achterlichten indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen.


   h.

twee remlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel ??n of twee remlichten indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen;


   i.

een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;


   j.

twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig;
Toelichting

Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.


   k.

een of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; in het geval van ??n mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig.


   l.

een of twee achteruitrijlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;


   m.

twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m;

Toelichting

De markeringslichten aan de voorzijde en de achterzijde mogen zijn gecombineerd in ??n ornament.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

   n.

zijmarkeringslichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel

2.10.1:        Algemeen

2.10.2:        Plaatsing in lengterichting

2.10.3        Plaatsing in hoogte

   o.

ten minste twee ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

   p.

Een derde remlicht indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 2001, aangebracht zodanig dat:

1?.        het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of de rand van het lichtdoorlatende gedeelte op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf het middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en

2?.        de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in onderdeel h,

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

2.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel h, worden twee extra remlichten aangebracht,
indien het derde remlicht niet in het midden of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.



Top




Artikel 5.2.53

kleur

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De grote lichten, dimlichten, stadslichten en achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

Toelichting

Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Hierdoor kan het voorkomen dat op het koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele, oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op het scherm van het koplamptestapparaat is acceptabel mits de kleur van het licht op de vloer of het wegdek wel wit is.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk wordt achteruit gereden.

2.

De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen.

Leden 2, 3, 4, 5, 6, 7 en 8. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

3.

De zijrichtingaanwijzers, bedoeld in artikel 5.2.51, onderdeel f, mogen niet anders dan ambergeel stralen.


4.

De achterlichten en mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.


5.

De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen.


6.

De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.


7.

De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen.


8.

De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.




Top




Artikel 5.2.55

werking

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten moeten goed werken.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.

2.

De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

3.

De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden be?nvloed.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

4.

Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

5.

De in artikel 5.2.51 bedoelde lichten en retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn afgeschermd,  onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel e en f.

Toelichting

Hierin wordt het volgende vermeld:

Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan de volgende eisen:

e.        indien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig door de lastdrager of de goederen worden afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet- driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers, die moeten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig met inbegrip van de lastdrager;

f.        indien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat door de lastdrager of de goederen wordt afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien van een kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht, alsmede van kentekenplaatverlichting; het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en mag niet zijn afgeschermd;

Indien de in artikel 5.2.51 en 5.2.57 bedoelde verlichting is opgebouwd uit een combinatie van led?s, moet de betreffende verlichting minimaal voldoen aan:

-        Minimaal 75% van het totale aantal led?s dient te branden;

-        De ledverlichting moet bij defecte led?s nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven;

-        De lichtsterkte moet, ook bij defecte led?s, nagenoeg gelijk blijven.

Leden 5 en 6. Visuele controle.

6.

De retroreflectoren van het voertuig mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie be?nvloeden.


7.

Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

-



Top




Artikel 5.2.56

afstelling dimlicht

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Het dimlicht van personenauto's moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met een koplamptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de volgende eisen:

a.        het lichte vlak moet zich onder het donkere vlak bevinden;

b.        een duidelijke, geheel of ten dele horizontale scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn;

c.        het horizontale gedeelte van de scheidingslijn moet zich bevinden tussen of op de lijnen op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm, die overeenkomen met een daling van de lichtbundel ten opzichte van de horizontale middenlijn van de koplamp van 5 tot 40 mm/m;

d.        indien een ten dele horizontale scheidingslijn zichtbaar is:

1?        moet het horizontale gedeelte van de scheidingslijn zich grotendeels links bevinden van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm;

2?        mag het snijpunt van het horizontale en het niet-horizontale gedeelte:

a.        bij controle met een koplamptestapparaat niet links van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel

b.        bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mm/m links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen.

1.        De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat, waarbij de personenauto en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst.

Toelichting

Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs wordt geen gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm.

2.        Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:

a.        de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan,

b.        de banden op de juiste spanning zijn, en moet

c.        de handrem los staan.

3.        Indien de personenauto is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting op de stand staan die overeenkomt met de beladingstoestand.

4.        Indien de personenauto is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.


Toelichting

Indien dimlichten zijn gemonteerd met een afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de wijze van keuren bij artikel 5.2.64


2.

Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

3.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede lid.

-



Top




Artikel 5.2.57

toegestane lichten en retroreflectoren

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's mogen zijn voorzien van:



a.

twee mistlichten aan de voorzijde van het voertuig;

Toelichting

De wijze van schakeling van de mistlichten aan de voorzijde in combinatie met de dimlichten behoeft niet te worden gecontroleerd.

Visuele controle.


b.

parkeerlichten indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m en niet breder dan 2,00 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.


c.

twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de achterzijde van het voertuig;

Onderdelen c tot en met f.

Visuele controle.


d.

??n zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig indien het voertuig voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen;



e.

ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig, indien deze retroreflectoren niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn;



f.

twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;



g.

twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn en het voertuig breder is dan 1,80 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.


h.

zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn, aangebracht overeenkomstig de door onze Minister vastgestelde eisen;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

Artikel

2.10.1:        Algemeen

2.10.2:        Plaatsing in lengterichting

2.10.3:        Plaatsing in hoogte

2.10.4:        Wijze van keuren


i.

een richtlicht;

Onderdelen i tot en met n. Visuele controle.


j.

een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig;



k.

werklichten;



l.

een derde remlicht, indien het voertuig in gebruik is genomen voor 1 oktober 2001, aangebracht zodanig, dat:

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.



1?

het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het middenlangsvlak van het voertuig of de rand van het lichtdoorlatende gedeelte op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en




2?

de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.2.51, onderdeel h;







m.

twee dagrijlichten;

Onderdelen m en n. Visuele controle.


n.

een markering aan de achterzijde van het voertuig bestaande uit een rechthoekig bord dan wel uit een set van twee of vier rechthoekige borden, welke zijn voorzien van rood fluorescerende parallel lopende diagonale strepen, indien de toegestane maximum massa van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg;



o.

bochtverlichting al dan niet in combinatie met dimlicht;

Onderdelen o. en p. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.


p.

hoekverlichting (afslagverlichting);


2.

Lichten die ingevolge artikel 5.2.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.2.53 met betrekking tot die lichten met uitzondering van markeringslichten en zijmarkeringslichten gestelde eisen.

Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen g onderscheidelijk h van het eerste lid.

Leden 2 en 3. Visuele controle

3.

Personenauto's mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.

Toelichting

Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.


4.

In afwijking van het eerste lid, onderdeel l, kunnen twee extra remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet in het midden of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.



Top




Artikel 5.2.59

kleur toegestane lichten

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De mistlichten aan de voorzijde, het richtlicht en het bermlicht mogen naar voren niet anders dan wit of geel stralen.

Leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

2.

De parkeerlichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen, tenzij zij zijn ingebouwd in ambergeel stralende zijrichtingaanwijzers.


3.

De extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten mogen niet anders dan ambergeel stralen.


4.

De zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan wit of ambergeel, en naar achteren niet anders dan rood of ambergeel stralen.


5.

De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.

Toelichting

Indien de personenauto in gebruik is genomen voor 1 januari 1998 mag het achterste zijmarkeringslicht dat geen onderdeel uitmaakt van het achterlicht ook rood licht uitstralen.


6.

De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit en naar achteren niet anders dan rood stralen.


7.

Artikel 5.2.55, tweede, derde, vierde en zevende lid, is van toepassing.

De wijze van keuren bij het tweede, derde en vierde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuigreglement is van toepassing.

8.

Het derde remlicht mag niet anders dan rood stralen.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld..

9.

Op de mistlichten aan de voorzijde van het voertuig is artikel 5.2.55, eerste tot en met vijfde en zevende lid, van overeenkomstige toepassing.

De wijze van keuren bij het eerste tot en met vijfde lid van artikel 5.2.55, van het Voertuigreglement is van toepassing.

10.

De dagrijlichten mogen niet anders dan wit stralen.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.



Top




Artikel 5.2.61

plaatsing

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bij personenauto's in gebruik zijn genomen na 31 december 1967 moeten de verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 5.2.51 en 5.2.57 zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig.

Voor richtingaanwijzers geldt de eerste volzin slechts voorzover het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1997.

Toelichting

Een eventueel aanwezige luifel wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

2.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor de grote lichten, richtlichten, bermlichten, achteruitrijlichten, remlichten, de verlichting van de kentekenplaat aan de achterzijde van het voertuig, de markering aan de achterzijde van het voertuig, mistlichten aan de achterzijde van het voertuig, en werklichten.

Toelichting

In het geval van ??n mistlicht aan de achterzijde moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig.

-



Top




Artikel 5.2.62

controlelampje mistachterlicht

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Het ingeschakeld zijn van het mistlicht of de mistlichten aan de achterzijde van het voertuig moet door middel van een controlelampje aan de bestuurder kenbaar worden gemaakt.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.



Top




Artikel 5.2.63

werking achteruitrijlichten

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Achteruitrijlichten van personenauto's mogen alleen kunnen branden indien de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld.

Visuele controle.



Top




Artikel 5.2.64

verbod van verblindende verlichting

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's mogen, met uitzondering van grote lichten, niet zijn voorzien van verblindende verlichting.

Aan deze eis wordt, met uitzondering van het onderstaande, niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Personenauto's die zijn voorzien van een kenteken bevattende de lettergroep CD of CDJ of de lettergroep BN of GN en twee groepen van twee cijfers dan wel de vermelding 'Afgegeven ex. art. 16, tweede lid, RKR inzake afwijkende koplampen' of 'Afwijkende koplamp(en) toegestaan op basis van art. 30 van de Invoeringswet 1994' onder bijzonderheden op het kentekenbewijs mogen zijn voorzien van dimlichten met een afwijkend lichtbeeld.

Het dimlicht wordt niet als verblindend aangemerkt indien dit als volgt is afgesteld:

Globaal mag het geprojecteerde lichtste vlak, voor zowel een beladen als een onbeladen voertuig, zich niet bevinden boven de horizontale lijn die overeenkomt met een daling van 2 cm/m van de lichtbundel ten opzichte van het midden van de koplamp.

Tevens mag het midden van dit vlak zich niet duidelijk links bevinden van:

-        de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat of

-        de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm.

2.

Personenauto's mogen, met uitzondering van de richtingaanwijzers en de waarschuwingsknipperlichten, niet zijn voorzien van knipperende verlichting.

Visuele controle



Top




Artikel 5.2.65

verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting

Keuringseisen personenauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Personenauto's mogen, onverminderd het in de artikelen 29 en 30 van het RVV 1990 bepaalde inzake zwaai- en knipperlichten, niet zijn voorzien van meer lichten en retroreflecterende voorzieningen dan in de artikelen 5.2.51 en 5.2.57 is voorgeschreven of toegestaan.

Verlichte reclame-aanduidingen of verlichte borden voor de aanduiding van het soort vervoer, zoals taxi en ambulance, zijn op voertuigen toegestaan mits de verlichting niet verblindend is en door middel van een afzonderlijke schakelaar is te bedienen.

Toelichting

-        Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere medische (hulp)diensten), en andere door onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van blauwe zwaai- of knipperlichten.

-        Retroreflecterende voorzieningen worden buiten beschouwing gelaten.

-        Groene zwaailichten bij dergelijke voertuigen worden eveneens buiten beschouwing gelaten.

-        Voertuigen mogen volgens artikel 30 van het RVV 1990 zijn voorzien van oranje zwaailichten en retroreflecterende voorzieningen, mits het voertuig wordt gebruikt om de volgende werkzaamheden uit te voeren:

a.        werkzaamheden ten behoeve van wegen;

b.        repareren, bergen of slepen van voertuigen;

c.        vervoeren van ondeelbare lading.

d.        voor het begeleiden van transporten waarvoor een ontheffing is verleend, voor zover die begeleiding uit de ontheffing voortvloeit en dit geschiedt met daartoe speciaal uitgeruste voertuigen;

e.        voor het begeleiden van militaire colonnes.

Visuele controle. Indien verlichtingsarmaturen aanwezig zijn die niet zijn voorgeschreven dan wel toegestaan, moet de bedrading van deze armaturen zijn losgenomen en het lampje zijn verwijderd.

Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.




Top




5.2 ? 11.        Verbinding tussen personenauto en aanhangwagen

Keuringseisen personenauto's

Artikel 5.2.66:        koppelinrichting (algemeen)

Artikel 5.2.67:        koppelinrichting


Top




Artikel 5.2.66

koppelinrichting (algemeen)

Keuringseisen personenauto's, verbinding tussen personenauto en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Indien de personenauto is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, moet deze inrichting deugdelijk zijn bevestigd en mag deze niet zijn gescheurd, gebroken of vervormd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle, terwijl de personenauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.



Top




Artikel 5.2.67

koppelinrichting

Keuringseisen personenauto's, verbinding tussen personenauto en aanhangwagen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Indien een personenauto is voorzien van een koppelingskogel met een kogel met een nominale diameter van 50 mm:



a.        moet de diameter van de kogel ten minste 49,0 mm bedragen;

Het bolvormige gedeelte wordt gemeten met een geschikt meetmiddel.


b.        moet de sluit- en borginrichting van een afneembare kogel goed functioneren en moet de bevestiging van het kogelgedeelte nagenoeg spelingvrij zijn.

Visuele controle

2.

Bij personenauto's die zijn voorzien van andere inrichtingen tot het koppelen van een aanhangwagen dan bedoeld in het eerste lid, moet worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 5.3.68 en 5.3.70.

De wijze van keuren bij de artikelen 5.3.68 en 5.3.70, van het Voertuigreglement is van toepassing.



Top




5.2 ? 12.        Diversen

Artikel 5.2.71

Keuringseisen personenauto's

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Personenauto's moeten zijn voorzien van ten minste een geluidssignaalinrichting die bestaat uit een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte. Een samenstel van zodanige, tegelijk werkende hoorns wordt als ??n hoorn beschouwd.

Visuele en auditieve controle, waarbij de hoorn in werking wordt gesteld.

2.

Personenauto's mogen zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die andere weggebruikers erop attent maakt dat de achteruitversnelling van het voertuig is ingeschakeld, alsmede van een geluidssignaalinrichting die ertoe strekt ongeoorloofd gebruik, diefstal van of ongeoorloofde toegang tot het voertuig te voorkomen.

Leden 2 en 3. Visuele en auditieve controle.

3.

Personenauto's mogen, onverminderd het in artikel 29 van het RVV 1990 bepaalde inzake twee- en drietonige hoorns, niet zijn voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan bedoeld in het eerste en tweede lid.

Toelichting

Volgens artikel 29 van het RVV 1990 mogen voertuigen die in gebruik zijn bij politie en brandweer of als ambulance, waaronder vooralsnog ook worden verstaan voertuigen die in gebruik zijn bij andere (medische) hulpdiensten, en andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten (zie bij artikel 5.3.15) zijn voorzien van een twee- of drietonige hoorn.




Top




5.3        Bedrijfsauto's

Keuringseisen

5.3 ? 0.

Algemeen

5.3 ? 1.

Algemene bouwwijze van het voertuig

5.3 ? 2.

Afmetingen en massa's

5.3 ? 3.

Motor

5.3 ? 4.

Krachtoverbrenging

5.3 ? 5.

Assen

5.3 ? 6.

Ophanging

5.3 ? 7.

Stuurinrichting

5.3 ? 8

Reminrichting

5.3 ? 9.

Carrosserie

5.3 ? 10.

Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

5.3 ? 11.

Verbinding tussen bedrijfsauto en aanhangwagen

5.3 ? 12.

Diversen



Top




5.3 ? 0.        Algemeen

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.0:        Vervallen

Artikel 5.3.1:        Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie


Top




Artikel 5.3.0

Keuringseisen bedrijfsauto's, algemeen

Vervallen


Top




Artikel 5.3.1

Overeenstemmen van het voertuig met de voertuiggegevens alsmede eisen m.b.t. identificatie

Keuringseisen bedrijfsauto's, algemeen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Bedrijfsauto's moeten voldoen aan de volgende eisen:


a.

de bedrijfsauto moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens;

Toelichting

Indien op het kentekenbewijs deel I A dan wel deel I onder bijzonderheden uitzonderingen op de keuringseisen zijn vermeld moeten deze in acht worden genomen.

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

b.

het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;

Visuele controle.

c.

bedrijfsauto's die in gebruik zijn genomen na 31 december 1997, moeten zijn voorzien van een constructieplaat die goed leesbaar is en waarvan de gegevens in overeenstemming zijn met het kentekenregister, met dien verstande dat de maximum massa?s die op de constructieplaat zijn vermeld tenminste gelijk zijn aan de massa?s die zijn aangegeven in het kentekenregister en op het kentekenbewijs;

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

d.

de kentekenplaten moeten zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en moeten deugdelijk aan de voor- en achterzijde van het voertuig zijn bevestigd;

Toelichting

Het kentekennummer moet op ??n plaatdeel staan.

Alleen visuele controle op de bevestiging van de kentekenplaat.

e.

het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaten mogen niet zijn afgeschermd.

Visuele controle, waarbij de letters en cijfers volledig zichtbaar moeten zijn indien de waarnemer op een afstand van 20,00 m v??r dan wel achter het midden van de bedrijfsauto staat.



Top




5.3 ? 1.        Algemene bouwwijze van het voertuig

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.3:        chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie

Artikel 5.3.4:        bovenbouw


Top




Artikel 5.3.3

chassisraam, mee- of zelfdragende carrosserie, frame

Keuringseisen bedrijfsauto's, algemene bouwwijze van het voertuig

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie van bedrijfsauto's mogen:

a.        geen breuken of scheuren vertonen;

b.        niet zodanig zijn bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

2.

Onze Minister stelt regels vast inzake corrosie van de in het eerste lid bedoelde onderdelen alsmede de bevestiging daarvan.

-



Top




Artikel 5.3.4

bovenbouw

Keuringseisen bedrijfsauto's, algemene bouwwijze van het voertuig

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De bovenbouw van bedrijfsauto's moet deugdelijk op het onderstel zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

De ondersteuning van de laadvloer onderscheidenlijk laadruimte moet deugdelijk zijn. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de ondersteuning.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien sprake is van corrosie geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.



Top




5.3 ? 2.        Afmetingen en massa's

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.6:        afmetingen

Artikel 5.3.7:        massa's


Top




Artikel 5.3.6

afmetingen

Keuringseisen bedrijfsauto's, afmetingen en massa's

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's mogen:

a.        niet langer zijn dan 12,00 m;

       Toelichting

       Ter bepaling van de totale lengte wordt een aan de achterzijde aangebrachte uitschuiflade ter ondersteuning van de lading, of een uitschuifbare stootbalk slechts in ingeschoven toestand meegeteld.


Deze maat mag niet meer dan 1% afwijken. Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg moeten in geval van twijfel worden gemeten.

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moeten worden gemeten.

Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.


b.        niet breder zijn dan 2,55 m;

Toelichting

Bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg met uitzondering van bussen, en in gebruik genomen voor 1 februari 1999, mogen niet breder zijn dan 2,60 m.

Controle hierop moet reeds voorafgaand aan de keuring hebben plaatsgevonden.

Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.


c.        niet hoger zijn dan 4,00 m;

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg worden gemeten.

Bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg worden slechts in geval van twijfel gemeten.

Artikel 1.2 van het Voertuigreglement is van toepassing.

2.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel a, mogen:

De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel a, is van toepassing.


a.        bussen met twee assen niet langer zijn dan 13,50 m;



b.        bussen met twee assen die in gebruik genomen zijn v??r 10 september 2003 tot 1 januari 2021 niet langer zijn dan 15,00 m;



c.        bussen met meer dan twee assen niet langer zijn dan 15,00 m;



d.        gelede bussen niet langer zijn dan 18,75 m;



e.        rijdende werktuigen niet langer zijn dan 20,00 m;



f.        kermis- en circusvoertuigen niet langer zijn dan 14,00 m.


3.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b, mogen:

De wijze van keuren bij het eerste lid, onderdeel b, is van toepassing.


a.        geconditioneerde voertuigen niet breder zijn dan 2,60 m;

       Toelichting

       Mits op het kentekenbewijs bij inrichting is vermeld dat het een 'koelwagen, vrieswagen of geconditioneerd voertuig' betreft.



b.        rijdende werktuigen niet breder zijn dan 3,00 m.


4.

In de afmetingen, bedoeld in het eerste en het derde lid, zijn afneembare bovenbouwen en gestandaardiseerde laadstructuren begrepen.

Visuele controle



Top




Artikel 5.3.7

massa's

Keuringseisen bedrijfsauto's, afmetingen en massa's

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De last onder de assen van bedrijfsauto's mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum aslasten.

Leden 1 en 2. In geval van buitensporige wijziging van de inrichting wordt de bedrijfsauto gewogen.

2.

De totale massa of de som van de aslasten van bedrijfsauto's mag niet meer bedragen dan de voor het betrokken voertuig in het kentekenregister of op het kentekenbewijs vermelde toegestane maximum massa.




Top




5.3 ? 3.        Motor

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.9:        brandstofsysteem

Artikel 5.3.10:        LPG-installatie

Artikel 5.3.10a        CNG-installatie

Artikel 5.3.11:        geluid en milieu

Artikel 5.3.12:        accu en bedrading

Artikel 5.3.13:        motorsteunen


Top




Artikel 5.3.9

brandstofsysteem

Keuringseisen bedrijfsauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Alle onderdelen van het brandstofsysteem van bedrijfsauto's moeten veilig zijn en deugdelijk zijn bevestigd. Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

Visuele controle van alle aanwezige brandstofsystemen, waarbij de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

2.

Het brandstofsysteem mag geen lekkage vertonen.

1.        Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende respectievelijk niet-draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.        Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan ??n brandstofsysteem, wordt de controle uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs. Het tweede brandstofsysteem wordt eveneens gecontroleerd indien het mogelijk is de motor op de tweede brandstof te laten draaien. Indien controle van het tweede brandstofsysteem niet mogelijk is, wordt dit vermeld op de voorzijde van het keuringsrapport.

       Een installatie voor een al dan niet tot vloeistof verdicht gas wordt gecontroleerd met behulp van een middel dat lekkage zichtbaar maakt, waarbij het contact moet zijn ingeschakeld.

3.

De vulopening van het brandstofreservoir moet zijn afgesloten met een passende tankdop.

Visuele controle.



Top




Artikel 5.3.10

LPG-installatie

Keuringseisen bedrijfsauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Indien de bedrijfsauto is voorzien van een LPG-installatie, moet deze, onverminderd het bepaalde in artikel 5.3.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

-

2.

De LPG-tank:

a.        moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig;

b.        mag niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak;

c.        mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De LPG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

De volgende onderdelen moeten aanwezig zijn:

a.        de veerveiligheid, die in de buitenlucht moet uitmonden;

Onderdelen a, b, c en d. Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.


b.        de verdamper/drukregelaar, al dan niet gecombineerd, dan wel een mengregelsysteem;



c.        de gasdichte kast indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 maart 1979, tenzij de tank in de open lucht is geplaatst;



d.        de automatische inrichting ter begrenzing van de vullingsgraad indien het voertuig na 30 juni 1983 in gebruik is genomen;



e.        de automatische afnameklep op de tank indien het voertuig na 31 december 1987 in gebruik is genomen;

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op LPG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.


f.        het gasmengstuk dan wel een inspuitstuk;

Visuele controle


g.        de automatische afsluitklep.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt het contact uitgeschakeld en wordt gecontroleerd of de bekrachtiging wegvalt.

5.

Op de LPG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

6.

Indien het voertuig na 30 september 1978 in gebruik is genomen, mag het vullen van de tank alleen buiten het voertuig kunnen geschieden.

Visuele controle.

7.

De in het vierde lid genoemde onderdelen moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De leidingen mogen geen knikken vertonen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.


9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is. De slangen die aan de buitenzijde van een metalen wapening zijn voorzien, mogen geen beschadiging vertonen.




Top




Artikel 5.3.10a

CNG-installatie


Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Indien de bedrijfsauto is voorzien van een CNG-installatie, moet deze, onverminderd artikel 5.3.9, voldoen aan de in de volgende leden gestelde eisen.

-

2.

De CNG-tank:

a. moet permanent zijn aangebracht aan het voertuig, en

b.  mag geen deuken vertonen.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De CNG-tank mag niet in de motorruimte zijn geplaatst.

Visuele controle.

4.

Indien de CNG-tank in gebruik is genomen na 19 juli 2002, mag de geldigheid van de goedkeuring niet verstreken zijn. CNG-tanks die voor 20 juli 2002 in gebruik zijn genomen en waarvan de gegevens omtrent de geldigheid van de goedkeuring niet beschikbaar zijn, mogen niet ouder zijn dan 10 jaar, dan wel mag het voertuig niet ouder zijn dan 10 jaar.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

Op de CNG-installatie mogen geen andere verbruikers zijn aangesloten dan die, welke strikt noodzakelijk zijn voor het goed functioneren van de motor van het voertuig, met uitzondering van een verwarmings-installatie ten behoeve van de personenruimte of laadruimte.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

6.

Indien het voertuig in gebruik genomen is na 1 juli 1995, moet het voertuig zijn voorzien van een goed werkende automatische tankafsluiter.

Visuele controle, zo nodig terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het contact ingeschakeld en wordt gecontroleerd of de spoel wordt bekrachtigd. Vervolgens wordt de motor gestart waarna de handrem wordt aangetrokken en de hoogste versnelling wordt ingeschakeld. Met behulp van de koppeling de motor laten afslaan waarna de bekrachtiging moet wegvallen. Indien een controle op deze wijze niet mogelijk is, wordt de motor gestart en nadat is overgeschakeld op CNG wordt gecontroleerd of de spoel is bekrachtigd; daarna wordt met het contact uitgeschakeld gecontroleerd of de bekrachtiging is weggevallen.

7.

De onderdelen van de CNG-installatie moeten vrij zijn van ernstige beschadigingen en mogen niet door corrosie zijn aangetast, met uitzondering van corrosie van het oppervlak.

Leden 7, 8 en 9. De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

8.

De leidingen en gasvoerende slangen mogen geen knikken vertonen.


9.

De gasvoerende slangen mogen geen beschadiging vertonen waarbij het wapeningsmateriaal zichtbaar is.






Top




Artikel 5.3.11

geluid en milieu

Keuringseisen bedrijfsauto's, motor

CO-tabel

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.

Visuele en auditieve controle, terwijl de bedrijfsauto zich met draaiende motor boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

Het uitlaatsysteem moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Bedrijfsauto's moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging (Stb. 1990, 393). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

-

4.

Bedrijfsauto's moeten blijven behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2 van het Besluit geluidproduktie motorvoertuigen (Stb. 1981, 741). Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

-

5.

De uitlaatgassen van bedrijfsauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen bij stationair toerental en op bedrijfstemperatuur zijnde motor:

a.        niet meer dan 4,5 % vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 oktober 1986;

b.        niet meer dan 3,5 % vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 1986 doch voor 1 juli 2002;

c.        niet meer dan 1,5 % vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1973 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig blijkens een aantekening op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs wordt gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas;

d.        niet meer dan 0,5 % vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 31 december 1985 doch voor 1 juli 2002 en het voertuig is uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen.

e.        niet meer dan 0,3% vol koolmonoxide bevatten indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 2002.

1.        Controle op de hier genoemde gehaltes is niet noodzakelijk indien een controle op grond van artikel 5.3.11. zesde lid, van het Voertuigreglement heeft plaatsgevonden.

2.        De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een koolmonoxidemeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de koolmonoxidemeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

3.        Bij de meting moet de omgevingstemperatuur hoger zijn dan 0 ?C. V??r elke meting wordt het nulpunt van de koolmonoxidemeter gecontroleerd en zonodig bijgesteld.

4.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of:

a.        de motor met stationair toerental draait en op bedrijfstemperatuur is, en

b.        de carterontluchting op het voertuig is aangesloten.

5.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

6.        De sonde wordt ten minste 0,30 m in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. De eindwaarde van een meting wordt gelijkgesteld met de waarde die na 30 seconden is bereikt.

7.        Indien het uitlaatsysteem meer dan ??n uitmonding heeft beperkt de meting zich tot ??n uitmonding.

8.        Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan ??n brandstofsysteem, dan hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof, zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

Toelichting

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

6.

De afstelling van het stationaire mengsel van bedrijfsauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking, met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979, met uitzondering van bedrijfsauto's die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient zodanig te zijn dat een door Onze Minister voor het desbetreffende type motorrijtuig aangewezen gehalte aan koolmonoxide van de uitlaatgassen, uitgedrukt in % vol, bij het bij die aanwijzing aangegeven stationaire toerental, niet wordt overschreden. Bij de meting van het gehalte koolmonoxide moeten de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Deze eis wordt alleen getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport en bij elke keuring ten behoeve van de afgifte of teruggave van een kentekenbewijs.

1.        De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.

2.        Het stationaire toerental moet liggen tussen de voor het desbetreffende type bedrijfsauto in het boekwerk 'APK-milieukeuringseisen' aangegeven waarden. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

       Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen.

       Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

Toelichting

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

7.

De in het zesde lid bedoelde controle van de afstelling van het stationaire mengsel vindt bij bedrijfsauto's die worden gevoed door een al dan niet tot vloeistof verdicht gas en die in gebruik zijn genomen na 1 juli 1997 plaats aan de hand van de afstel- en controlegegevens, vermeld op het op het voertuig aangebrachte symbool (de sticker), bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, dan wel aan de hand van de gegevens vermeld in het kentekenregister.

Als uit het kentekenbewijs blijkt dat de bedrijfsauto is voorzien van een G3-gassysteem zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging, is het hierboven genoemde symbool niet vereist.

Toelichting

Onder het symbool wordt de LPG-sticker verstaan.

1.        De wijze van keuren bij de punten 2 tot en met 7 bij het vijfde lid is van toepassing.

2.        Het stationaire toerental moet, indien een minimum- en maximumwaarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts ??n toerental op de sticker is aangegeven, mag het stationair toerental ten hoogste 50 omwentelingen per minuut van deze waarde afwijken. Dit wordt gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Na de meting wordt, indien nodig, het toerental weer op de oorspronkelijke waarde teruggebracht.

3.        Het CO-gehalte moet, indien een minimum- en maximum CO-waarde op de sticker is aangegeven, tussen de aangegeven waarden liggen. Indien slechts ??n CO-waarde op de sticker is aangegeven, mag deze waarde niet worden overschreden.

4.        Indien geen sticker aanwezig is, is de waarde, genoemd onder c van het vijfde lid van toepassing. Als de bedrijfsauto in dit geval is voorzien van een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte in de uitlaatgassen, geldt de waarde, genoemd onder d, van het vijfde lid.

Toelichting

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.

8.

Bij bedrijfsauto's die zijn uitgerust met een brandstofdoseringssysteem dat de mengverhouding van lucht en brandstof voortdurend aanpast aan het zuurstofgehalte van de uitlaatgassen, dient het brandstofdoseringssysteem goed te werken.

De goede werking ervan wordt beoordeeld aan de hand van het gehalte koolmonoxide van de uitlaatgassen, alsmede aan de hand van een op grond van de samenstelling van de uitlaatgassen berekende lucht-brandstofverhouding.

Deze beoordeling vindt plaats op een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven wijze.

Toelichting

Volgens artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen is dit lid van toepassing voor bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg.

1.        De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een uitlaatgastester met lambda-bepaling die ten minste gedurende de door de fabrikant van de uitlaatgastester opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

2.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem in goede staat verkeert, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen van de monsternameslang en de sonde.

3.        De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende uitlaatgastester in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

4.        Indien het uitlaatsysteem meer dan ??n uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot ??n uitmonding.

5.        Indien de bedrijfsauto is uitgerust met meer dan ??n brandstofsysteem, hoeft de controle alleen te worden uitgevoerd wanneer de motor wordt gevoed met de hoofdbrandstof zoals deze is vermeld op het kentekenbewijs.

6.        Het verhoogd toerental moet worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller.

       Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

7.        De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in artikel 2.3.10 van de Regeling permanente eisen.

Toelichting

Bij het vaststellen van het CO-gehalte mag het tweede cijfer achter de komma buiten beschouwing worden gelaten.


Overzicht viergasmeting


Toelichting

Indien op het kentekenbewijs bij ?bijzonderheden? ??n van de volgende teksten is vermeld: ?basis TGK: EEGK-9999? of Basis EEGK-9999, ?basis TGK: VERH-9999? of Basis VERH-9999 dan wel ?Voertuig niet voorzien van emissiebestrijdingssysteem?, en het voertuig is niet voorzien van een katalysator en /of lambdasonde kan er vanuit worden gegaan dat dit van fabriekswege het geval is.

In dit geval behoeft de viergasmeting niet te worden uitgevoerd.


9.

De uitlaatgassen van bedrijfsauto's met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven gehalte koolwaterstoffen bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen. Het toegestane gehalte kan verschillend zijn afhankelijk van de datum van ingebruikneming van het voertuig en van de daarop toegepaste uitlaatgasnabehandelingstechniek.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

10.

De uitlaatgassen van bedrijfsauto's met een verbrandingsmotor met compressie-ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1979 mogen niet meer dan een door Onze Minister en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tezamen aangegeven hoeveelheid roet bevatten, waarbij de eventueel aangewezen bijzondere meetvoorschriften in acht worden genomen.

1.        De controle geschiedt door meting aan een stilstaande bedrijfsauto met een roetmeter die ten minste gedurende de door de fabrikant van de roetmeter opgegeven opwarmtijd onder elektrische spanning heeft gestaan.

2.        V??r elke meting wordt gecontroleerd of het monsternamesysteem en de verbindingskabels in goede staat verkeren, waarbij in het bijzonder moet worden gelet op beschadigingen.

3.        De sonde wordt op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de uitmonding van het uitlaatsysteem ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken sonde moeten worden gevolgd.

4.        Indien het uitlaatsysteem meer dan ??n uitmonding heeft, beperkt de meting zich tot ??n uitmonding.

5.        De motorolietemperatuur wordt gemeten met behulp van een temperatuuropnemer welke op de wijze zoals beschreven in de handleiding van de desbetreffende roetmeter in de motor wordt ingebracht. Eventuele aanwijzingen in de handleiding met betrekking tot de te gebruiken temperatuuropnemer moeten worden gevolgd. De temperatuuropnemer behoeft niet te worden ingebracht indien duidelijk is dat de motorolie op de vereiste temperatuur is.

6.        Het stationair toerental en afregeltoerental moeten worden gecontroleerd met behulp van een toerenteller. Zo nodig wordt het stationair toerental afgesteld alvorens met de meting wordt begonnen. Eventuele aanwijzingen in de handleiding moeten worden gevolgd.

7.        De meting geschiedt op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.3.11 en 2.3.12 van de Regeling permanente eisen.

       Toelichting

       Met beleid gas terug nemen nadat de motor op het afregeltoerental heeft gedraaid.

11.

Bij bedrijfsauto?s met een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die in gebruik zijn genomen na 31 december 1994 en die zijn voorzien van een emissiebestrijdingssysteem, moeten de door Onze Minister aangegeven onderdelen van dit systeem aanwezig zijn.

Visuele controle, waarbij het bepaalde in artikel 2.3.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.



Top




CO-tabel bedrijfsauto's

Bedrijfsauto in gebruik genomen na:


Top




Artikel 5.3.12

accu en bedrading

Keuringseisen bedrijfsauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De accu van bedrijfsauto's moet deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle.

2.

De bedrading van bedrijfsauto's moet deugdelijk zijn bevestigd en goed zijn ge?soleerd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.



Top




Artikel 5.3.13

motorsteunen

Keuringseisen bedrijfsauto's, motor

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De motorsteunen van bedrijfsauto's moeten deugdelijk aan het chassis dan wel de carrosserie alsmede aan de motor zijn bevestigd. Indien de motor en de versnellingsbak zijn samengebouwd, dan worden de steunen van de versnellingsbak mede als motorsteunen beschouwd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

2.

De motorsteunen mogen niet in ernstige mate zijn beschadigd, de rubbers mogen niet zijn doorgescheurd en de vulcanisatie mag niet geheel zijn losgeraakt.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

-



Top




5.3 ? 4.        Krachtoverbrenging

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.15:        snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat

Artikel 5.3.16:        aandrijving, transmissie


Top




Artikel 5.3.15

snelheidsmeter, snelheidsbegrenzer, controle-apparaat

Keuringseisen bedrijfsauto's, krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende snelheidsmeter, die ook bij nacht voor de bestuurder goed afleesbaar is.

1.        De afleesbaarheid wordt visueel gecontroleerd waarbij de verlichting wordt ingeschakeld.

2.        Indien op grond van een ander keuringsvoorschrift een rijproef wordt uitgevoerd, wordt daarbij de werking van de snelheidsmeter gecontroleerd.

2.

De volgende categorie?n motorrijtuigen zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer:

a. bedrijfsauto?s met een dieselmotor, met een

    toegestane maximum massa van meer dan

    3.500 kg, doch niet meer dan 12.000 kg, die na

    30 september 2001 doch voor 1 januari 2005

    in gebruik zijn genomen;

b. bedrijfsauto?s met een toegestane maximum

    massa van meer dan 3.500 kg, doch niet meer

    12.000 kg, die na 31 december 2004 in gebruik

    zijn genomen;

c. bedrijfsauto?s met een toegestane maximum

    massa van meer dan 12.000 kg, die na 31

    december 1987 in gebruik zijn genomen;

d.  bussen met een dieselmotor, met een

    toegestane maximum massa van niet meer

    dan 10.000 kg, die na 30 september 2001 doch

    voor 1 januari 2005 in gebruik zijn genomen;

e. bussen met een toegestane maximum massa

    van niet meer dan 10.000 kg, die na 31

    december 2004 in gebruik zijn genomen;

f.  bussen met een toegestane maximum massa

    van meer dan 10.000 kg, die na 31 december

    1987 in gebruik zijn genomen.

Visuele controle aan de hand van het installatieplaatje.

3.

De snelheidsbegrenzer moet zijn afgesteld op:

a.        een zodanige snelheid, dat de maximum snelheid van bedrijfsauto?s, niet zijnde bussen,  niet meer dan 90 km/h kan bedragen,

b.        een zodanige snelheid, dat de maximumsnelheid van bussen niet meer dan 100 km/h kan bedragen;

c.        maximaal 100 km/h, indien het een bus betreft met een maximum massa van meer dan 10.000 kg, die voor 1 januari 2005 in gebruik is genomen.

Visuele controle of het installatieplaatje de juiste snelheid aangeeft.

Tevens wordt, waar toepasbaar, met een diagnosesysteem vastgesteld of de ingestelde snelheid juist is.


Toelichting

Op het installatieplaatje moet 85 of 90 respectievelijk 100 km/h voor bussen zijn vermeld.

Bij bussen mag de snelheid lager worden ingesteld en dus de gegevens op het installatieplaatje.

De ingestelde snelheid is onuitwisbaar vermeld op een installatieplaatje dat op een duidelijk zichtbare plaats in de stuurcabine van het voertuig is aangebracht.


4.

De snelheidsbegrenzer en de voor het functioneren noodzakelijke aansluitingen moeten met behulp van een verzegeling of door de noodzaak om speciale gereedschappen te gebruiken zijn beschermd tegen niet-toegestane bijstelling of onderbreking van de stroomvoorziening.

Visuele controle van alle zichtbare aansluitingen en verbindingen.

5.

De in het tweede lid bedoelde verplichting geldt niet voor:

a.        motorrijtuigen als bedoeld in artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990;

       Zie toelichting

b.        motorrijtuigen die blijkens een aantekening op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van een snelheidsbegrenzer behoeven te zijn voorzien.

Visuele controle.

Toelichting

Uitzonderingen op basis van artikel 29 RVV 1990

Motorrijtuigen ten dienste van politie en brandweer, ambulances en motorrijtuigen van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten, zoals aangegeven in artikel 29 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, behoeven niet te zijn voorzien van een snelheidsbegrenzer.

1.        Als hulpverleningsdiensten worden aangewezen die diensten die, voorzover de aan hen opgedragen taak hierin voorziet, voor het vervullen van een dringende taak worden ingezet

a.        in geval van hulpverlening bij rampen, ernstige ongevallen en bijzondere gebeurtenissen of

b.        ter bestrijding of ter voorkoming van (dreigende) ongevallen en rampen.

2.        De in het eerste lid bedoelde diensten zijn de volgende:

       algemeen

a.        het Rode Kruis Korps van het Nederlandse Rode Kruis;

b.        de ambulancediensten aan wie krachtens de Wet Ambulancevervoer vergunning is verleend voor het verrichten van ambulancevervoer, voorzover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste dienstvoertuigen die aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool, alsmede daartoe uitgeruste voertuigen van andere hulpverleningsdiensten die zich in opdracht van de Centrale Post Ambulancevervoer als bedoeld in de Wet ambulancevervoer, bezig houden met het verlenen van de eerstelijns spoedeisende hulpverlening, voor zover die voertuigen aan beide zijden tenminste zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool;

c.        de Stichting Rode Kruis Bloedbank ?Zuid-West Nederland? voor een spoedtransport van bloed of bloedprodukten in voor de overige weggebruikers herkenbare dienstauto?s.

d.        de afdeling Ongevallenbestrijding van N.S. Beveiligingsservices;

e.        de Eenheid Crisisbeheersing van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten behoeve van het gebruik van met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto?s;

f.        het Wapen der Koninklijke Marechaussee, alsmede andere door de Minister van Defensie aangewezen bijstandseenheden;

f1.        de Stafafdeling Beveiliging, Bewaking & Vervoer van de Arrondissementale Stafdienst Amsterdam;

kernfysische rampen en ongevallen

g.        het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu;

h.        het Inspectoraat-Generaal VROM; ten behoeve van het gebruik van een kernfysische meetauto of met autotelefoon of mobilofoon uitgeruste auto?s door ambtenaren die door de betrokken minister zijn aangewezen;

spoorwegongevallen

i.        de afdeling Spoorwegpolitie van de N.V. Nederlandse Spoorwegen;

ontploffingsgevaarlijke en andere gevaarlijke (chemische) stoffen

j.        de Technische Milieudienst Drechtsteden (TMD);

k.        de DCRM Milieudienst Rijnmond;

l.        de divisie Rotterdam Port Authority van Havenbedrijf Rotterdam N.V.;

ten behoeve van het gebruik van uitrukwagens; en

m.        de Explosieven Opruimings Diensten van het Ministerie van Defensie;

vervoer gedetineerden en calamiteiten in penitentiaire inrichtingen

n.        de door de Minister van Justitie aangewezen functionarissen van de Landelijke Vervoersdienst Justitie of de Landelijke Bijzondere Bijstandsverlening van de Dienst Justiti?le Inrichtingen.

Vervoer transplantatieorganen en transplantatieteams

o.        het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen orgaancentrum, bedoeld in artikel 24 van de Wet op de orgaandonatie, ten behoeve van het spoedeisende vervoer van transplantatieorganen en het spoedeisende vervoer van transplantatieteams, voor zover gebruik wordt gemaakt van daartoe uitgeruste en duidelijk herkenbare voertuigen die tenminste aan beide zijden zijn voorzien van het in bijlage 1 vastgestelde symbool.

6.

Indien een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg moet zijn voorzien van een controleapparaat als bedoeld in verordening 3821/85/EEG:

a. mag de op het installatieplaatje vermelde

    geldigheidsduur niet zijn verstreken, met dien

    verstande dat de geldigheidsduur maximaal

    twee jaar vanaf de installatiedatum bedraagt;

b. moet het onder a bedoelde installatieplaatje

    zijn voorzien van een verzegeling dan wel

    zodanig zijn aangebracht dat dit bij

    verwijdering onherstelbaar wordt beschadigd;

c. mag de omtrek van de op de aangedreven

    wielen gemonteerde banden niet meer dan 4%

    afwijken van de waarde die op het onder a

    bedoelde installatieplaatje is vermeld;

d. moeten het controleapparaat en de voor het

    functioneren noodzakelijke aansluitingen met

    behulp van een verzegeling zijn beschermd

    tegen een niet-toegestane wijziging in de

    instellingen of onderbreking van de

    stroomvoorziening.





1.        De geldigheidsduur op het installatieplaatje wordt visueel gecontroleerd.



2.        Visuele controle van de verzegeling van het installatieplaatje.



3.        Bij twijfel meting van de bandenomtrek.




4.   Visuele controle van alle zichtbare

      aansluitingen en verbindingen.


Toelichting

Bij de APK keuring behoeft het gebruik dat van het voertuig wordt gemaakt niet specifiek te worden aangetoond.


Top




Bijlage  Model symbool hulpverleningsvoertuigen

Kleuren:

o             = wit



Top




Artikel 5.3.16

aandrijving, transmissie

Keuringseisen bedrijfsauto's, krachtoverbrenging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De onderdelen van de aandrijving van bedrijfsauto's moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

Een volledig doorgescheurde flexibele koppeling is toegestaan mits de aandrijfas op zijn plaats blijft.

2.

Stofhoezen van aandrijfassen moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Toelichting

De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

4.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste lid.




Top




5.3 ? 5.        Assen

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.18:        assen

Artikel 5.3.19:        fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels

Artikel 5.3.20:        wiellagers

Artikel 5.3.21:        wielbasis

Artikel 5.3.22:        wieluitlijning

Artikel 5.3.23:        spoorbreedte

Artikel 5.3.24:        wielen en velgen

Artikel 5.3.25:        wielnaven

Artikel 5.3.26:        stabilisatoren


Top




Artikel 5.3.18

assen

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De assen van bedrijfsauto's moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd en mogen geen breuken of scheuren vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en, indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

2.

De assen mogen niet zodanig zijn vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De assen mogen niet zodanig zijn bevestigd of vervormd dat het weggedrag nadelig word be?nvloed.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, wordt in geval van twijfel een rijproef uitgevoerd.

4.

De assen mogen niet zodanig door corrosie zijn aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht. Hieraan wordt voor wat betreft wielgeleidingselementen voldaan indien deze niet zijn doorgeroest.

Toelichting

-        Indien de rand van een wielgeleidingselement ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan.

-        De wielgeleidingselementen mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten de wielgeleidingselementen kompleet worden vervangen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een wielgeleidingselement is gerepareerd, moet artikel 2.2.23 van de Regeling permanente eisen in acht worden genomen.

5.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging.

-



Top




Artikel 5.3.19

fuseepennen, -lageringen, -bussen, en kogels

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels van bedrijfsauto's moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.

Stofhoezen van fuseekogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels alsmede de overige draaipunten van de wielophanging mogen niet te veel speling vertonen.

1.        De wijze van keuren bij het eerste lid is van toepassing.

2.        Voor het zichtbaar maken van:

a.        axiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel ontlast en op en neer bewogen dan wel ontlast en langzaam weer belast;

b.        radiale speling van fuseepennen, -lageringen en -bussen wordt elk wiel gedeeltelijk ontlast en handmatig of met behulp van een spelingsdetector bewogen;

c.        axiale en radiale speling van fuseekogels en overige kogelgewrichten wordt elke kogel ten opzichte van de draagarm in elke richting bewogen; bij deze controle moet de stand van de wielophanging zoveel mogelijk overeenkomen met de rijpositie en moeten de kogels zoveel mogelijk onbelast zijn;

d.        radiale speling van de overige draaipunten wordt elk draaipunt in radiale richting ten opzichte van de bevestiging bewogen met behulp van een spelingsdetector dan wel handmatig.

3.        In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.        Op de speling zijn de artikelen 2.5.2 tot en met 2.5.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing.



Artikel

2.5.2:        Maximaal toegestane speling fuseepennen, -lageringen en -bussen

2.5.3:        Maximaal toegestane speling fuseekogels

2.5.4:        Maximaal toegestane speling draaipunten wielophanging

4.

Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en van de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.

Indien de hoes is beschadigd of ontbreekt vindt visuele controle plaats, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde lid.

-



Top




Artikel 5.3.20

wiellagers

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wiellagers van bedrijfsauto's mogen niet te veel speling vertonen.

1.        Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.        Voor de controle van de speling moet elk wiel vrij kunnen ronddraaien en wordt elk wiel met de hand of met behulp van een hefboom, bijvoorbeeld een koevoet, haaks op de draairichting bewogen.

3.        In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.        De meting vindt plaats op een zo groot mogelijke afstand van de hartlijn van de as.

5.        Bij bestuurde wielen moet:

a.        ??n maal in ongeremde toestand voor de bepaling van de speling van de wiellager en de fusee tezamen, en

b.        ??n maal in geremde toestand voor de bepaling van de speling van de fusee,

       worden gemeten.

6.        Het verschil tussen de in punt 5 bedoelde waarden is de wiellagerspeling.

7.        Op de speling is artikel 2.5.5 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

2.

Verschijnselen van slijtage of beschadiging mogen niet hoorbaar of voelbaar zijn.

Visuele en auditieve controle, waarbij het wiel wordt rondgedraaid, al dan niet met behulp van apparatuur. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.

3.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid.

-



Top




Artikel 5.3.21

wielbasis

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wielbasis van bedrijfsauto's mag niet meer dan 1,0% afwijken van de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

Behoudens fabrieksmatige verschillen mag de wielbasis links en rechts gemeten niet meer dan:

a.        15 mm verschillen bij bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg;

b.        0,5% afwijken van de hoogst gemeten waarde bij bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

In geval van twijfel wordt gemeten.



Top




Artikel 5.3.22

wieluitlijning

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

De afstanden tussen de fuseedraaipunten en twee punten aan het chassis dan wel aan de carrosserie, die symmetrisch links en rechts ten opzichte van de langsas van het voertuig zijn gelegen, mogen recht en kruiselings gemeten onderling niet meer dan:

a.        15 mm verschillen bij bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg;

b.        0,5% afwijken van de hoogst gemeten waarde bij bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg.

In geval van twijfel worden de afstanden gemeten met een meetmiddel met voldoende bereik.



Top




Artikel 5.3.23

spoorbreedte

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

De spoorbreedte van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg mag niet meer dan 2,0% groter zijn dan de waarde die voor het voertuig is vermeld op het kentekenbewijs of in het kentekenregister.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.



Top




Artikel 5.3.24

wielen en velgen

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wielen onderscheidenlijk velgen van bedrijfsauto's mogen geen breuken, scheuren, ondeugdelijk laswerk of ernstige vervorming vertonen.

Leden 1 en 2. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt en het wiel vrij kan ronddraaien.

2.

De wielen onderscheidenlijk velgen moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.




Top




Artikel 5.3.25

wielnaven

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

De wielnaven van bedrijfsauto's moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd.

Visuele controle



Top




Artikel 5.3.26

stabilisatoren

Keuringseisen bedrijfsauto's, assen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Stabilisatoren moeten met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk zijn bevestigd en mogen:

a.        geen breuken of scheuren vertonen;

b.        niet te veel speling op de draaipunten vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.



Top




5.3 ? 6.        Ophanging

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.27:        banden

Artikel 5.3.28:        veersysteem


Top




Artikel 5.3.27

banden

Keuringseisen bedrijfsauto's, ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De wielen van bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van luchtbanden.

Visuele controle.

2.

3.

De banden mogen geen beschadigingen vertonen waarbij het karkas zichtbaar is.
De banden mogen geen uitstulpingen vertonen.

Leden 2 en 3. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid.

4.

De profilering van de hoofdgroeven van de banden van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en van T100-bussen moet over de gehele omtrek van het loopvlak ten minste 1,6 mm bedragen, met uitzondering van slijtage-indicatoren.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij het wiel wordt rondgedraaid. In geval van twijfel wordt de profieldiepte gemeten met de profieldieptemeter.

De minimale profieldiepte wordt gemeten in de brede groeven waarin door de fabrikant de maximale diepte is bepaald, alsmede in de groeven waarin een slijtage-indicator aanwezig is.

5.

De banden van bedrijfsauto's mogen niet zijn opgesneden. Van opsnijden is sprake indien slijtage-indicatoren zijn weggesneden, indien de profielvorm van de groef afwijkt van de originele profielvorm, of indien in de bodem van de groef het karkas van de band zichtbaar is. In afwijking van het hiervoor bepaalde is opsnijden toegestaan indien de mogelijkheid daartoe op de band is vermeld door de aanduiding 'REGROOVABLE' of door het teken, met dien verstande dat het karkas van de band niet zichtbaar mag zijn.

De wijze van keuren bij het tweede en derde lid is van toepassing.

6.

De banden op een as moeten dezelfde karkasstructuur hebben, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.32.

Toelichting

Artikel 5.18.32 vermeldt het volgende:

Bedrijfsauto's behoeven in geval van nood (bijvoorbeeld bij gebruik van een reservewiel of noodwiel) niet te voldoen aan het bepaalde in artikel 5.3.27, zesde lid, mits in dat geval de rijsnelheid en het rijgedrag worden aangepast.

Visuele controle.

7.

De op de band van een bedrijfsauto, in gebruik genomen na 31 december 1997, en op de band van een T100-bus vermelde load-index mag niet kleiner zijn dan de load-index, behorende bij de maximum last per band van de in het kentekenregister vermelde aslast

Toelichting

-        Deze controle vindt vooralsnog plaats aan de hand van de op het kentekenbewijs vermelde gegevens.

-        Als de loadindex op de band onleesbaar is of niet aanwezig, en het draagvermogen niet op een andere wijze is aangegeven, moet aan de hand van documentatie van de bandenfabrikant de maximum last van de band worden bepaald. Als het maximum draagvermogen niet is te bepalen, moet de band worden afgekeurd.

Visuele controle, waarbij artikel 2.6.1 van de Regeling permanente eisen van toepassing is.

8.

Het loopvlak van de banden mag geen metalen elementen bevatten die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

9.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het zevende lid.

-



Top




Ad 3 Artikel 5.3.27


Top




Artikel 5.3.28

veersysteem

Keuringseisen bedrijfsauto's, ophanging

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van een goed werkend veersysteem. Banden worden niet als deel van het veersysteem beschouwd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.

2.

De onderdelen van het veersysteem mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast en moeten deugdelijk zijn bevestigd.

Toelichting

-        Onder 'onderdelen van het veersysteem moeten deugdelijk zijn bevestigd' wordt tevens verstaan:
Het hoofdveerblad mag door slijtage tot maximaal 50% van de oorspronkelijke dikte zijn gesleten.

-        Indien de rand van een veerschotel ten gevolge van roest is afgebrokkeld, wordt dit eveneens als doorgeroest aangemerkt en dient tot afkeur te worden overgegaan.

-        Veerschotels mogen, indien deze zijn doorgeroest, niet worden gerepareerd. In dit geval moeten deze kompleet worden vervangen.

Bij luchtveerbalgen mogen de koordlagen zichtbaar zijn, maar niet beschadigd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging, geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

3.

Bedrijfsauto's die zijn voorzien van gasvering, en bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3500 kg, moeten zijn voorzien van goed werkende schokdempers.

Toelichting

Indien schokdempers origineel aanwezig behoren te zijn.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg wordt zo mogelijk enkele malen ingeveerd en zonodig aan een rijproef onderworpen.

4.

Schokdempers van bedrijfsauto's moeten deugdelijk zijn bevestigd.

De wijze van keuren bij het tweede lid is van toepassing.

5.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede en vierde lid.

-



Top




5.3 ? 7.        Stuurinrichting

Artikel 5.3.29

onderdelen stuurinrichting

Keuringseisen bedrijfsauto's

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De bestuurde wielen van bedrijfsauto's moeten goed reageren op de draaiing van het stuurwiel.

Visuele controle waarbij, met de wielen in de stand van rechtuitrijden, het stuurwiel naar links en naar rechts wordt gedraaid met een hoekverdraaiing van ten hoogste 30?, zo nodig met draaiende motor. De bestuurde wielen moeten hierbij van stand veranderen.

2.

Bij draaiing van het stuurwiel tot aan de aanslagen mogen geen weerstanden voelbaar zijn en moeten de wielen onderscheidenlijk de banden vrij kunnen draaien.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt waarbij de stuurbekrachtiging buiten werking is gesteld. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand bewogen waarbij de bestuurde wielen gedeeltelijk mogen worden ontlast.

3.

De voor de overbrenging van de stuurbeweging bestemde onderdelen moeten deugdelijk zijn bevestigd met alle daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen, mogen geen breuken of scheuren vertonen, mogen niet zijn vervormd en mogen niet ernstig door corrosie zijn aangetast.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Het stuurwiel wordt met krachtige korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid, waarbij de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

4.

Stofhoezen van het stuurhuis en de stuurkogels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de hoezen niet meer afdichten.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

5.

Kruiskoppelingen moeten een zichtbaar spelingsvrije overbrenging kunnen bewerkstelligen.

Toelichting

De eis omtrent zichtbaar spelingsvrije kruiskoppelingen geldt niet voor de axiale speling van naaldlagers.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt het stuurwiel langzaam naar links en naar rechts gedraaid en axiaal bewogen.

6.

Flexibele koppelingen mogen niet in ernstige mate zijn gescheurd en de vulcanisatie mag niet in ernstige mate zijn losgeraakt.

De wijze van keuren bij het vijfde lid is van toepassing. Op scheuren dan wel het loslaten van de vulcanisatie is artikel 2.7.2 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

7.

De verbindingen in het stangenstelsel mogen niet te veel speling vertonen.

1.        Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

2.        Voor het zichtbaar maken van:

a.        radiale speling wordt het stuurwiel met krachtige, korte bewegingen naar links en naar rechts gedraaid terwijl de massa van de bedrijfsauto op de wielen rust;

b.        axiale speling worden op de stuurkogel of stuurverbinding trek- en drukkrachten uitgeoefend.

3.        In geval van twijfel wordt de speling gemeten met een geschikt meetmiddel.

4.        Op de speling is artikel 2.7.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

8.

Indien een gedeelte van de binnenkant van het stuurkogelhuis en van de stuurkogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, mag dit gedeelte geen corrosie vertonen.

Visuele controle, indien de hoes is beschadigd of ontbreekt, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

9.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het derde, zesde en zevende lid.

-



Top




5.3 ? 8.        Reminrichting

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Artikel 5.3.31:        onderdelen en werking reminrichting

Artikel 5.3.32:        onderdelen en werking reminrichting

Artikel 5.3.33:        waarschuwingsinrichting drukluchtremsysteem

Artikel 5.3.34:        waarschuwingsinrichting veerrem

Artikel 5.3.35:        onderdelen en werking drukluchtremsysteem

Artikel 5.3.36        slag van de drukluchtremcylinders

Artikel 5.3.37:        (voorraad)druk remsysteem

Artikel 5.3.38:        remvertraging bedrijfsrem

Artikel 5.3.39:        remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting

Artikel 5.3.40:        werking hulpreminrichting


Top




Artikel 5.3.31

onderdelen en werking reminrichting

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van een reminrichting waarvan de onderdelen:



a.        deugdelijk zijn bevestigd met de daarvoor bestemde bevestigings- en borgmiddelen;

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.


b.        niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast;

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien sprake is van corrosie aan de remleiding of remschijf zijn de artikelen 2.8.2 en 2.8.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing.


c.        niet zijn beschadigd, gescheurd of gebroken;

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.


d.        geen inwendige of uitwendige lekkage vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien er twijfel bestaat omtrent de deugdelijkheid van het remsysteem wordt het onder druk gezet, hierna aangeduid met 'drukproef'. Het rempedaal wordt, bij een hydraulisch remsysteem langzaam, ingetrapt totdat een kracht van 700 N (70 kg) op het pedaal wordt uitgeoefend. Deze kracht wordt gedurende ongeveer 10 seconden uitgeoefend waarbij het pedaal niet op de aanslag mag komen. Indien een rembekrachtiger aanwezig is, wordt de drukproef uitgevoerd met draaiende motor.

Toelichting

De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

2.

De rembekrachtiger en de hydraulische remkrachtregelaar moeten goed functioneren.

1.        Voor de controle van de vacu?mrembekrachtiger wordt bij uitgeschakelde motor allereerst de vacu?mvoorraad opgebruikt door het rempedaal meerdere malen in te trappen. Vervolgens wordt met ingetrapt rempedaal de motor gestart waarna door de opbouw van het vacu?m het pedaal verder moet wegzakken.

2.        Visuele controle van de remkrachtregelaar, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld met draaiende motor. Hierbij wordt de as eventueel ontlast.

3.

De compressor en de drukregelaar moeten goed functioneren en tijdig in werking treden.

Visuele controle met behulp van de dashboardmeter(s) door bij draaiende motor het rempedaal diverse malen in te trappen.

4.

Bij hydraulische remsystemen mag bij het bedienen van het rempedaal de slag van het pedaal niet door een aanslag worden beperkt.

Controle door het rempedaal in te trappen. Bij twijfel wordt het pedaal met een kracht van ten hoogste 700N (70kg) ingetrapt.

Toelichting

De pedaalkracht moet worden vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter.

5.

Het oppervlak van het rempedaal moet stroef zijn.

Visuele controle.

6.

Remslangen mogen:



a.        niet in ernstige mate zijn misvormd;

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Indien een remslang is misvormd zijn de artikelen 2.8.4 en 2.8.6, tweede lid, van de Regeling permanente eisen van toepassing.


b.        niet langs andere voertuigdelen schuren;

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of een hefinrichting bevindt. De bestuurde wielen worden naar de uiterste linker- en rechterstuurstand gebracht.


c.        geen zodanige beschadigingen vertonen dat het wapeningsmateriaal zichtbaar is.

Toelichting

Indien een bedrijfsauto is voorzien van flexibele remleidingen welke zijn voorzien van een metalen wapening moeten deze worden getoetst aan de eisen voor remleidingen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

7.

Kunststofremleidingen mogen geen knikken vertonen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

8.

Wielen die zijn voorzien van een trommelrem, moeten in onberemde toestand in beide richtingen kunnen draaien zonder dat de remvoering aanloopt. De remvoering van wielen die zijn voorzien van een schijfrem, mag in onberemde toestand in beide richtingen enigszins slepen.

Controle door de wielen vrij van de grond of hefinrichting met de hand rond te draaien.

9.

De remtrommel of remschijf mag tijdens het remmen niet worden geraakt door delen die zijn bestemd als drager of bevestigingsmiddel van remvoering.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

Indien de remvoering niet zonder demontage zichtbaar te maken is, moet de rem in werking worden gesteld terwijl het wiel met de hand of met behulp van een wielspinner wordt rondgedraaid. Hierbij mogen geen schurende geluiden van metaal op metaal hoorbaar zijn.

10.

De noodzakelijke bewegingsvrijheid van de remonderdelen mag niet worden beperkt.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

11.

Remcilinders moeten zijn voorzien van stofhoezen die niet in ernstige mate mogen zijn beschadigd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. De hoezen worden gecontroleerd voor zover dit mogelijk is zonder demontage.

12.

Anti-blokkeersystemen moeten goed functioneren en moeten zijn voorzien van een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het systeem faalt.

Het contact wordt ingeschakeld waarbij het waarschuwingslampje moet gaan branden. Vervolgens wordt de motor gestart. Wanneer het waarschuwingslampje uitgaat functioneert het systeem. Indien het een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg betreft, wordt zonodig een rijproef uitgevoerd.

Toelichting

Bij de rijproef wordt alleen het juiste functioneren van het waarschuwingslampje gecontroleerd.

Eventueel het waarschuwingslampje op een andere wijze laten branden.

13.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het eerste lid, onderdelen a en b, en het zesde lid, onderdeel a.

-



Top




Artikel 5.3.32

onderdelen en werking reminrichting

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's met een hydraulisch remsysteem, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten indien het remsysteem niet is voorzien van een toegankelijk remvloeistofreservoir, waarvan het vloeistofpeil te controleren is zonder het reservoir te openen, zijn voorzien van:

a.        een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra het niveau van de remvloeistof onder het vereiste minimum niveau is gedaald, of

b.        in geval van een gescheiden remsysteem, een deugdelijke waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra een van de kringen van het remsysteem faalt.

Visuele controle.

2.

De goede werking van het signaal van de in het eerste lid bedoelde waarschuwingsinrichtingen moet kunnen worden gecontroleerd.

Visuele en auditieve controle, waarbij de werking op ??n van de volgende manieren wordt gecontroleerd:

a.        indien het remvloeistofreservoir is voorzien van een vlotter wordt deze omlaag gedrukt dan wel de dop losgeschroefd en opgelicht;

b.        het contact wordt ingeschakeld, waarbij indien noodzakelijk de motor wordt gestart, en de parkeerrem wordt aangetrokken;

c.        de daartoe bestemde schakelaar wordt bediend.

d.        het contact wordt ingeschakeld en het waarschuwingslampje gaat branden, vervolgens de motor starten waarna het lampje dooft.

3.

In de reservoirs van het hydraulisch remsysteem moet voldoende remvloeistof aanwezig zijn.

Visuele controle, waarbij het remvloeistofniveau zich niet onder de minimumaanduiding mag bevinden.



Top




Artikel 5.3.33

waarschuwingsinrichting drukluchtremsysteem

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Bedrijfsauto's met een drukluchtremsysteem, die in gebruik zijn genomen na 30 juni 1967, moeten zijn voorzien van een waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra de energievoorraad in een van de bedrijfsremkringen onder de vereiste minimum druk is gedaald.

Visuele of auditieve controle door om de beurt de bedrijfsremkringen leeg te laten lopen en weer te vullen.



Top




Artikel 5.3.34

waarschuwingsinrichting veerrem

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

Bedrijfsauto's met een veerrem, die in gebruik zijn genomen na 30 september 1975, moeten zijn voorzien van een optische of acoustische waarschuwingsinrichting die in werking treedt zodra de veerrem in werking is gesteld.

Visuele of auditieve controle, terwijl de veerrem in werking wordt gesteld.



Top




Artikel 5.3.35

onderdelen en werking drukluchtremsysteem

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's met een geheel of gedeeltelijk drukluchtremsysteem moeten zijn voorzien van:



a.        drukmeetpunten waarmee de drukken die worden ingestuurd in de drukluchtremcylinders op iedere as, kunnen worden gemeten;

Onderdelen a en b. Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.


b.        een drukmeetpunt waarmee de druk v??r elke drukluchtremkrachtregelaar kan worden gemeten;



c.        een goed functionerend meerkringsbeveiligings-ventiel indien het voertuig in gebruik is genomen na 30 september 1975.

       Toelichting

       Voor de controle van het meerkringsbeveiligingsventiel moeten de bedrijfsremkringen beurtelings worden ontlucht. De druk die in de resterende kring moet blijven, moet van een redelijk niveau zijn. In verband met de grote verscheidenheid aan types, is een minimale druk niet vast te stellen.

Visuele controle met behulp van manometers of dashboardmeter(s), waarbij de bedrijfsremkringen beurtelings worden ontlucht. De resterende druk in de niet ontluchte kringen moet van een redelijk niveau zijn.

2.

Drukluchtremkrachtregelaars moeten goed functioneren.

Visuele controle met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

Indien mogelijk wordt de controle ook uitgevoerd wanneer de drukluchtremkrachtregelaar de volle druk doorstuurt.

Controle op het goed functioneren kan achterwege blijven indien de controle is uitgevoerd volgens het derde lid.

3.

Bedrijfsauto's met drukluchtremkrachtregelaars, in gebruik genomen na 30 september 1981, moeten zijn voorzien van een plaat waarop duidelijk leesbaar de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars is vermeld. De vermelde drukluchtremkrachtregelaars moeten aanwezig zijn en moeten globaal zijn afgesteld zoals voor de beladingstoestand van het voertuig is vermeld op genoemde plaat.

Toelichting

Indien een voertuig is voorzien van een ALR-plaat, moet een ALR (Automatisch Lastafhankelijk Remventiel, ongeacht het merk en type, zijn gemonteerd. Deze mag niet zijn vervangen door een 3-standenregelaar.

1.        Visuele controle op de aanwezigheid, waarbij het merk en type van de drukluchtremkrachtregelaar mag afwijken.

2.        Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of veerbalgdruk kan worden vastgesteld, vindt de controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld waarbij de afstelling ten hoogste 0,5 bar mag afwijken van de gegevens op de plaat.

       De volgende twee afstellingen moeten ten minste worden gecontroleerd:

a.        de stand waarin de regelaar zich bevindt behorende bij de vastgestelde aslast, en

b.        wanneer de regelaar de volle druk doorstuurt, voorzover dit mogelijk is zonder demontage.

3.        Indien ter plaatse de daadwerkelijke aslast of veerbalgdruk niet kan worden vastgesteld, vindt een globale controle van de afstelling van de drukluchtremkrachtregelaars plaats met behulp van manometers, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt. Hierbij wordt de rem in werking gesteld.

       Bij een niet maximaal belaste as wordt de werking van de regelaar gecontroleerd door:

a.        de druk te meten die de regelaar doorstuurt in de stand waarin deze zich dan bevindt;

b.        de afstelling te meten van de stand waarin de regelaar de volle druk doorstuurt, voor zover mogelijk zonder demontage.

       De onder punt b gemeten druk moet hoger zijn dan de druk vastgesteld onder punt a. Indien de betreffende as nagenoeg maximaal is belast, mag de onder punt b gemeten druk gelijk zijn aan de vastgestelde druk onder a.

4.

De ontwateringsventielen van reservoirs moeten goed functioneren.

Visuele controle, waarbij het ontwateringsventiel, indien mogelijk, moet worden bediend.



Top




Artikel 5.3.36

slag van de drukluchtremcylinders

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De slag van drukluchtremcilinders die door middel van een nok een trommelrem bedienen, mag niet worden begrensd door delen die daar niet voor zijn bestemd.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

2.

De slag van drukluchtremcilinders van trommelremmen, mag vanuit onberemde toestand tot in beremde stand niet groter zijn dan 2/3 van de maximum slag van de betrokken remcilinder.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt, waarbij de rem maximaal in werking wordt gesteld. In geval van twijfel wordt gemeten.



Top




Artikel 5.3.37

(voorraad)druk remsysteem

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's met een tweeleidingremsysteem ten behoeve van aanhangwagens moeten aan de aansluitkop van de voorraadleiding een druk bezitten met een grenswaarde van 6,5 tot 8,5 bar, en aan de aansluitkop van de commandoleiding, bij een maximale voorraaddruk, een druk met een grenswaarde van 6,0 tot 8,5 bar.

Visuele controle met behulp van een manometer, waarbij de rem in werking wordt gesteld.

2.

Bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 31 december 1997, mogen niet zijn voorzien van een ??nleidingremsysteem ten behoeve van een aanhangwagen.

Visuele controle, terwijl de bedrijfsauto zich boven een inspectieput of op een hefinrichting bevindt.

3.

Bij bedrijfsauto's met een ??nleidingremsysteem ten behoeve van aanhangwagens moet aan de aansluitkop de voorraaddruk van het remsysteem aanwezig zijn. Deze druk moet ten minste 5 doch niet meer dan 6 bar bedragen.

Visuele controle met behulp van een manometer.

4.

Bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1997 mogen niet zijn voorzien van een afzonderlijke inrichting voor de bediening van de remmen van de aanhangwagen.

Visuele controle.

5.

Bij bedrijfsauto?s in gebruik genomen na 31 december 1997 moeten de voorraad- en commandoleiding zijn voorzien van goedwerkende automatische afsluiters.

Visuele controle. De werking wordt gecontroleerd door het aan- en afkoppelen van de aansluitkoppen van een aanhangwagenremsysteem.



Top




Artikel 5.3.38

remvertraging bedrijfsrem

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.        Bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 31 december 1997, en bussen, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,5 m/s? bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N.

2.        Bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 1998, met uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 4,0 m/s? bedraagt, bij een pedaalkracht van niet meer dan 700 N.

3.        Bedrijfsauto's, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moeten zijn voorzien van een bedrijfsrem waarvan de remvertraging op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 3,8 m/s? bedraagt.

Leden 1, 2 en 3.

1.        Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8 tot en met 2.8.12 alsmede de artikelen 2.8.14, 2.8.16 en 2.8.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

       Artikel

2.8.8:        Wijze van bepaling remvertraging

2.8.9:        Wijze van keuren

2.8.10:        Pedaalkracht

2.8.12:        Bepalen remvertraging met een electronische remvertragingsmeter

2.8.14:        Bepalen remvertraging met een platenremtestbank

2.8.16:        Bepalen remvertraging met een rollenremtestbank

2.8.17:        Bepalen remkrachten

Toelichting

De pedaalkracht wordt in geval van twijfel vastgesteld met behulp van een pedaalkrachtmeter..

2.        Bij de controle van de remvertraging van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg zijn de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.19 tot en met 2.8.27, alsmede de artikelen 2.8.29 tot en met 2.8.39 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Artikel

2.8.8:        Wijze van bepaling remvertraging

2.8.9:        Wijze van keuren

2.8.19:        Definities

2.8.20:        Extrapolatie

2.8.21:        Uitvoering extrapolatie algemeen

2.8.22        Uitvoering extrapolatie hydraulische/mechanische remsystemen

2.8.23:        Formules bepaling remvertraging hydraulische/mechanische remsystemen

2.8.24:        Uitvoering extrapolatie drukluchtremsystemen

2.8.25:        Formules bepaling remvertraging drukluchtremsystemen

2.8.26:        Uitvoering extrapolatie gecombineerde remsystemen

2.8.27:        Formules bepaling remvertraging gecombineerde remsystemen

2.8.30:        Bepaling remvertraging

2.8.31:        Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.30

2.8.32:        Definities

2.8.33:        Uitvoering extrapolatie/aslastsimulatie

2.8.34:        Bepaling remkrachten m.b.t. artikel 2.8.33

2.8.35:        Uitvoering extrapolatie hydraulische/mechanische remsystemen

2.8.36:        Formules bepaling remvertraging hydraulische/mechanische remsystemen

2.8.37:        Formule uitvoering extrapolatie drukluchtremsystemen

2.8.38:        Uitvoering extrapolatie gecombineerde remsystemen

2.8.39:        Formules bepaling remvertraging gecombineerde remsystemen

Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.


3.        Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.

4.        De bedrijfsrem moet op alle wielen werken.

Terwijl de wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt het rempedaal licht ingetrapt en wordt gecontroleerd of elk wiel wordt geremd. Bij gebruik van een remtestinrichting voor de controle van de remwerking, wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

5.        Bedrijfsauto's mogen op een droge of nagenoeg droge weg niet uitbreken ten gevolge van een verschil in remwerking tussen de wielen van elke as onderscheidenlijk ten gevolge van overberemming van de achteras.

Indien er twijfel bestaat ten aanzien van het uitbreken van de achteras, moet de controle uitgevoerd worden op de wijze zoals is bepaald in artikel 2.8.52. tot en met 2.8.61. van de Regeling permanente eisen.

Artikel

2.8.52:        Beoordeling uitbreken

2.8.53:        Voorwaarden uitvoering

2.8.54:        Beoordeling verschil in remwerking

2.8.55:        Maximum toegestaan verschil in remwerking rollenremtestbank

2.8.56:        Maximum toegestaan verschil in remwerking platenremtestbank

2.8.57:        Beoordeling overberemming

2.8.58:        Beoordeling overberemming rollenremtestbank

2.8.59:        Beoordeling overberemming vier-plaats remtestbank

2.8.60:        Voorwaarden

2.8.61:        Beoordeling overberemming

       Driewielig motorrijtuig


Indien een remproef op de weg wordt uitgevoerd, moet de snelheid bij aanvang van de remproef ongeveer 50 km/u bedragen.

6.        Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot het bepaalde in het eerste, tweede, derde en vijfde lid.

-



Top




Artikel 5.3.39

remvertraging parkeerrem, vastzetinrichting

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van een parkeerrem die op ten minste twee wielen werkt.

Terwijl twee wielen zich vrij van de grond of van de hefinrichting bevinden, wordt de parkeerrem vast aangetrokken en met behulp van de vergrendeling in deze stand gehouden, waarna gecontroleerd wordt of elk van beide wielen wordt geremd.

Bij gebruik van een rollenremtestbank voor de controle van de remwerking wordt gelijktijdig hierop gecontroleerd.

2.

De parkeerrem van bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967, moet het voertuig op een helling van 16,0% in beide richtingen in stilstand kunnen houden. Hieraan wordt geacht te zijn voldaan indien de remvertraging, uitgaande van een aanvangssnelheid van 15 km/h, op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,2 m/s? bedraagt en de rem ook in achterwaartse richting functioneert.

Leden 2 en 3. Controle op een helling dan wel op de wijze zoals bepaald in de artikelen 2.8.8, 2.8.9, 2.8.13, 2.8.15, 2.8.18, 2.8.28 en 2.8.40 van de Regeling permanente eisen.

Artikel

2.8.8:        Wijze van bepaling remvertraging

2.8.9:        Wijze van keuren

2.8.13:        Bepalen remvertraging met een remvertragingsmeter

2.8.15:        Bepalen remvertraging met een platenremtestbank

2.8.18:        Berekening remvertraging

2.8.28:        Bepalen remvertraging met een remvertragingsmeter

2.8.40:        Berekening remvertraging

3.

De remvertraging van de parkeerrem van bedrijfsauto's, in gebruik genomen voor 1 juli 1967, moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 1,0 m/s? bedragen.




Top




Artikel 5.3.40

werking hulpreminrichting

Keuringseisen bedrijfsauto's, reminrichting

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Indien de bedrijfsauto na 30 juni 1967 in gebruik is genomen en is voorzien van een geheel afzonderlijk hulpremsysteem, moet:

a.        het hulpremsysteem goed functioneren;

b.        de remwerking redelijk gelijkmatig over de wielen links en rechts van de as zijn verdeeld.

Leden 1. en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

2.

De remvertraging van het in het eerste lid bedoelde hulpremsysteem moet op een droge of nagenoeg droge en ongeveer horizontaal liggende weg ten minste 2,0 m/s? bedragen indien het een bedrijfsauto, niet zijnde een bus, betreft, en ten minste 2,2 m/s? bedragen indien het een bus betreft.




Top




5.3 ? 9.        Carrosserie

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.41:        deuren, laadbakkleppen, motorkap en kofferdeksel

Artikel 5.3.41a:        binneninrichting bus

Artikel 5.3.42:        ruiten

Artikel 5.3.43:        ruitewisser - en ruitesproeier installatie

Artikel 5.3.44:        installatie ter ontdooiing en ontwaseming

Artikel 5.3.45:        spiegels

Artikel 5.3.45a:        gezichtsveldverbeterende voorziening

Artikel 5.3.46:        zitplaatsen

Artikel 5.3.47        bescherming inzittenden

Artikel 5.3.47a:        symbool airbag

Artikel 5.3.48:        uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming

Artikel 5.3.49:        stootbalk


Top




Artikel 5.3.41

deuren, laadbakkleppen, motorkap en kofferdeksel

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De deuren en de laadbakkleppen van bedrijfsauto's moeten goed sluiten. De deuren die direkt toegang geven tot de personenruimte, moeten op normale wijze vanaf de binnenzijde of vanaf de buitenzijde kunnen worden geopend.

Toelichting

Onder deuren worden verstaan deuren die scharnieren om een verticale stijl, die schuiven langs een horizontale rail of vleugeldeuren aan de zijkant van het voertuig;

Visuele controle, waarbij de deuren worden geopend en gesloten.

2.

Het slot en de scharnieren van de motorkap of het kofferdeksel aan de voorzijde van het voertuig moeten een goede sluiting waarborgen.

Toelichting

Hieronder wordt ook de motorkap of het kofferdeksel aan de achterzijde verstaan.

Visuele controle, waarbij de motorkap of het kofferdeksel worden geopend en gesloten.

3.

De bevestiging van de scharnieren van de deuren, de motorkap en het kofferdeksel mag niet in ernstige mate door corrosie zijn aangetast.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

4.

De leden 4 tot en met 9  hebben betrekking op bussen die onder de Wet Personenvervoer vallen en zijn niet van toepassing voor de Erkenninghouder APK.

-

10.

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden omtrent het bepaalde in het derde tot en met negende lid.

-



Top




Artikel 5.3.41a

binneninrichting bus

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Dit artikel heeft betrekking op bussen die onder de Wet Personenvervoer vallen en is niet van toepassing voor de Erkenninghouder APK.




Top




Artikel 5.3.42

ruiten

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De voorruit en de zijruiten van bedrijfsauto's mogen:

a.        geen beschadigingen of verkleuringen vertonen,

b.        niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.

Toelichting

In het geval dat folie is aangebracht wordt door degene die de keuring uitvoert beoordeeld in hoeverre deze folie belemmerend is voor het uitzicht van de bestuurder.

Visuele controle. Indien de voorruit een beschadiging of verkleuring vertoont zijn de artikelen 2.9.2 tot en met 2.9.11 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

Artikel

2.9.2:        Beschadiging voorruit

2.9.3:        Verdeling in vakken

2.9.4:        Toegestane beschadiging

2.9.5:        Aanwezigheid meerdere beschadigingen

2.9.6:        Wijze van keuren

2.9.7;        Beschadiging voorruit

2.9.8:        Verdeling in vlakken

2.9.9:        Toegestane beschadiging

2.9.10:        Aanwezigheid meerdere beschadigingen

2.9.11:        Wijze van keuren

2.

Indien de bedrijfsauto niet is voorzien van een rechterbuitenspiegel, mag de achterruit:

a.        geen beschadigingen of verkleuringen vertonen,

b.        niet zijn voorzien van onnodige voorwerpen, die het uitzicht van de bestuurder belemmeren.

Visuele controle.

3.

Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het eerste lid.

-



Top




Artikel 5.3.43

ruitenwisser- en ruitensproeierinstallatie

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's met een voorruit moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitenwisserinstallatie die de bestuurder voldoende uitzicht geeft.

Visuele controle. Indien bij het in werking stellen van de installatie ten minste ??n stand, niet zijnde een intervalstand, werkt, blijft verdere controle achterwege.

2.

Bedrijfsauto's met een voorruit, die na 31 december 1997 in gebruik zijn genomen, met uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie.

Leden 2 en 3.

Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

3.

Bussen die na 30 juni 1985 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende ruitensproeierinstallatie.




Top




Artikel 5.3.44

installatie ter ontdooiing en ontwaseming

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's met een voorruit, die na 31 december 1997 in gebruik zijn genomen, met uitzondering van bussen, moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit.

Leden 1 en 2. Visuele controle, waarbij de installatie in werking wordt gesteld.

2.

Bussen die na 30 juni 1985 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een goed werkende installatie ter ontdooiing en ontwaseming van de voorruit.




Top




Artikel 5.3.45

spiegels

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en van een rechterbuitenspiegel.

Leden 1 tot en met 4. Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing

Artikel 2.9.12
artikel 2.9.13
artikel 2.9.14
artikel 2.9.15
artikel 2.9.16
Artikel 2.9.16a
artikel 2.9.16b
artikel 2.9.16c
artikel 2.9.16d
artikel 2.9.16e
artikel 2.9.16f
artikel 2.9.17.

2.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid mogen voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik genomen voor 26 januari 2011, zijn voorzien van een linkerbuitenspiegel en van een binnenspiegel indien het gezichtsveld van de binnenspiegel zodanig is dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte, waarvan het midden in het verticale vlak door de lengte-as van het voertuig ligt, kan overzien vanaf een afstand van 60,00 m van de achterzijde van het voertuig tot aan de horizon over een breedte van 20,00 m.


3.

Voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, in gebruik

genomen na 25 januari 2011, zijn tevens voorzien van een binnenspiegel tenzij het gezichtsveld van deze spiegel niet zodanig is dat de bestuurder ten minste een vlak en horizontaal weggedeelte, waarvan het midden in het verticale vlak door de lengteas van het voertuig ligt, kan overzien vanaf een afstand van 60,00 m van de achterzijde van het voertuig tot aan de horizon over een breedte van 20,00 m..


4.

Bedrijfsauto's, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, alsmede rijdende werktuigen, zijn aan de rechterzijde tevens voorzien van een trottoirspiegel.


5.

De trottoirspiegel moet zodanig zijn aangebracht dat geen enkel punt van de spiegel of van de steun waarop deze is gemonteerd, zich op een hoogte van minder dan 2,00 m boven het wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan worden voldaan, mag de bedrijfsauto niet van een trottoirspiegel zijn voorzien.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

6.

Bedrijfsauto's, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, waarvan de linker- of rechterbuitenspiegel niet convex is, en bedrijfsauto's, bestemd voor het vervoer van goederen, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, moeten tevens zijn voorzien van een breedtespiegel.

Deze verplichting geldt niet indien het voertuig is voorzien van een breedtespiegel waarmee wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.3.45a, eerste of tweede lid.

Leden 6 en 7 Visuele controle. Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.12 tot en met 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

7.

Voor het vervoer van goederen bestemde bedrijfsauto?s met frontstuur, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, in gebruik genomen na 25 januari 2008, zijn tevens voorzien van:

a. een vooruitkijkspiegel dan wel een camera-

    monitorsysteem en

b. een breedtespiegel aan de bestuurderszijde..


8.

De vooruitkijkspiegel is zodanig aangebracht dat geen enkel punt van de spiegel of van de steun waarop deze is gemonteerd, zich op een hoogte van minder dan 2,00 m boven het wegdek bevindt. Indien de hoogte van de cabine zodanig is dat niet aan dit voorschrift kan worden voldaan, mag de bedrijfsauto niet van een vooruitkijkspiegel zijn voorzien en is geen andere inrichting voor indirect zicht vereist.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

9.

In afwijking van het vierde lid is een trottoirspiegel niet vereist indien het daarvoor voorgeschreven gezichtsveld wordt verkregen door een combinatie van een vooruitkijkspiegel en een breedtespiegel.

Visuele controle.

10.

De aan de zijde van de bestuurder bevestigde buitenspiegel moet vanuit de binnenzijde bij gesloten portier kunnen worden versteld. Deze eis geldt niet voor bedrijfsauto's die v??r 1 januari 1975 in gebruik zijn genomen. De spiegels van deze voertuigen moeten, na door een duw te zijn omgeklapt, zonder verstelling in de oorspronkelijke stand terug kunnen klappen.

Visuele controle. Hierbij wordt de verstellingsinrichting bediend dan wel het raam geopend, waarbij de spiegel moet kunnen worden versteld.

11.

De spiegels en camera-monitorsystemen zijn deugdelijk bevestigd.

Leden 11 en 12. Visuele controle.

12.

Het spiegelglas van de verplichte spiegels mag geen verschijnselen van breuk vertonen en mag niet in ernstige mate zijn verweerd.


13.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de gezichtsvelden van de verplichte spiegels en camera-monitorsystemen.


Toelichting

Indien in een bedrijfsauto het stuur aan de rechterzijde is geplaatst, moeten alle verplichte spiegels en gezichtsveldverbeterende voorzieningen aanwezig zijn en in spiegelbeeld geplaatst ten opzichte van de situatie waarbij het stuur links is geplaatst.





Top




Artikel 5.3.45a - gezichtsveldverbeterende voorziening

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Onverminderd artikel 5.3.45 zijn bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerauto's, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977, voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich rechts van het voertuig bevinden.

Visuele controle.Controle op gezichtsvelden vindt alleen plaats indien dit noodzakelijk is voor het bepalen van het aantal spiegels of camerasystemen. Bij de controle zijn de artikelen 2.9.16 en 2.9.17 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

2.

In afwijking van het eerste lid zijn bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, niet zijnde bussen of kampeerauto?s, die in gebruik zijn genomen na 31 december 1977 en met een bestuurders-zitplaats aan de rechterzijde van het voertuig, voorzien van een gezichtsveldverbeterende voorziening die de bestuurder een beter zicht verschaft op de weggebruikers die zich links van het voertuig bevinden.


3.

Het eerste en tweede lid gelden niet voor bedrijfsauto?s:

a.        die in een andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen zijn geregistreerd,

b.        die voor 26 januari 2008 in gebruik zijn genomen en die voldoen aan het in artikel 5.3.45, leden 4, 6 tot en met 9 vereiste gezichtsveld voor voertuigen in gebruik genomen na 25 januari 2008,

c.        met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg die in gebruik zijn genomen na 25 januari 2008, of

d.        met een toegestane maximum massa van niet meer dan 7500 kg en in gebruik genomen na 19?oktober 2005, indien geen trottoirspiegel is gemonteerd.


4.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het eerste en tweede lid.





Top




Artikel 5.3.46

zitplaatsen

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg en bussen behorende tot de klasse III of B als bedoeld in artikel 1.1, in gebruik genomen na 19 oktober 2008, zijn niet voorzien van zijdelings gerichte zitplaatsen.

Visuele controle.

2.

Het eerste lid is niet van toepassing op ambulances, bedrijfsauto?s ten dienste van de politie of brandweer en andere door Onze Minister aangewezen categorie?n voertuigen ten dienste van de burgerbescherming of ordehandhaving.

-

3.

Het eerste lid is tot 21 oktober 2010 niet van toepassing op bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 10.000 kg behorende tot de klasse III of B als bedoeld in artikel 1.1, waarin de zijdelings gerichte zitplaatsen achterin het voertuig bijeen zijn geplaatst tot een zitgroep met maximaal 10 plaatsen, met dien verstande dat deze zijdelings gerichte zitplaatsen, onverminderd artikel 5.3.47, zijn voorzien van een hoofdsteun en een tweepuntsgordel met oprolmechanisme.

Visuele controle.

4.

De zitplaatsen van bedrijfsauto's moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd. De verstelinrichtingen van de zitplaatsen moeten goed kunnen worden vergrendeld.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen. Indien de zitplaats in de stand waarin deze wordt aangetroffen vergrendeld is, wordt voldaan aan de eis ten aanzien van vergrendeling.

5.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het vierde lid.

-



Top




Artikel 5.3.47

bescherming inzittenden

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's die na 31 december 1997 in gebruik zijn genomen en T100-bussen, moeten zijn voorzien van autogordels voor:

a.        de zitplaats van de bestuurder en de ernaast gelegen naar voren gerichte zitplaatsen, en

b.        de overige naar voren gerichte zitplaatsen indien op een afstand van maximaal 1,30 m voor de rugleuning van deze zitplaats zich geen veiligheidsscherm of rugleuning van ervoor gelegen zitplaats bevindt.

Leden 1 en 2. Visuele controle.

Indien in het middelste gedeelte van een doorlopende bank geen (heup)gordel aanwezig is, wordt dit gedeelte niet aangemerkt als zitplaats en behoeft geen (heup)gordel te zijn aangebracht. In geval van een kampeerauto is de controle beperkt tot de voorste zitplaatsen en tot de overige zitplaatsen voor zover deze zijn voorzien van autogordels.

2.

In afwijking van het eerste lid moeten:

a.        bussen met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg die na 30 september 2002 in gebruik zijn genomen, en

b.        bussen met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen,

zijn voorzien van autogordels voor alle naar voren en naar achteren gerichte zitplaatsen.


3.

Bedrijfsauto's die na 31 december 1989 doch voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten voorzien zijn van autogordels voor alle naar voren gerichte zitplaatsen.

Toelichting

Onder 'voertuigen die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht' wordt verstaan de zogenaamde combinatiewagen, hetgeen blijkt uit het kentekenbewijs.

Leden 3, 4, 5 en 6. Visuele controle.

4.

Bedrijfsauto's die na 1 januari 1971 doch voor 1 januari 1990 in gebruik zijn genomen en die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht, moeten zijn voorzien van autogordels voor de zitplaats van de bestuurder en de naast deze plaats aanwezige zitplaatsen, voor zover deze aan een portier grenzen.

Toelichting

Onder 'voertuigen die beurtelings voor het vervoer van personen of goederen kunnen worden ingericht' wordt verstaan de zogenaamde combinatiewagen, hetgeen blijkt uit het kentekenbewijs.


5.

Het eerste tot en met het vierde lid is niet van toepassing op:

a.        klapstoelen en zitplaatsen die uitsluitend zijn bestemd voor gebruik bij stilstaand voertuig;

b.        bussen die zijn bestemd voor stadsgebruik;

c.        bussen die beschikken over speciaal voor staande passagiers bedoelde plaatsen, en

d.        voertuigen die voor 1 januari 1998 in gebruik zijn genomen en die blijkens een aantekening in het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs niet van bevestigingspunten voor autogordels hoeven te zijn voorzien.


6.

Autogordels van bedrijfsauto?s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moeten zijn voorzien van een door Onze Minister vastgesteld goedkeuringsmerk.

Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

7.

De autogordels moeten deugdelijk zijn bevestigd en mogen niet zodanig zijn beschadigd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

Toelichting:

Daar elke beschadiging de sterkte in gevaar brengt, is een beschadiging niet toegestaan. Het pluizen van een gordel wordt niet gezien als een beschadiging.

Visuele controle, waarbij een eventuele rolgordel volledig wordt uitgetrokken. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2, van de Regeling permanente eisen.

8.

De autogordels moeten zijn voorzien van een goed werkende sluiting en een goed werkende blokkering. Oprolmechanismen moeten zodanig functioneren dat de gordel aanligt na het omdoen ervan.

Visuele controle. Hierbij wordt de gordel in de sluiting gebracht. Indien de gordel is voorzien van een oprolmechanisme wordt de gordel omgedaan. De blokkering wordt gecontroleerd door te rukken aan de gordel; indien dit geen uitsluitsel biedt, moet bij een bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg tijdens een remproef op de weg het blokkeren van de gordel worden gecontroleerd.

9.

Onze Minister stelt regels vast met betrekking tot de deugdelijkheid van de bevestiging, bedoeld in het zevende lid.

-



Top




Artikel 5.3.47a

symbool airbag

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.





2.

In bedrijfsauto?s die na 30 september 2000 in gebruik zijn genomen, moet bij iedere passagierszitplaats met airbag duidelijk zichtbaar en duurzaam zijn aangebracht het volgende symbool.

Het eerste lid is niet van toepassing indien het voertuig is voorzien van een mechanisme dat automatisch de aanwezigheid van een naar achteren gericht bevestigingssysteem voor kinderen signaleert en dat ervoor zorgt dat de airbag niet wordt opgeblazen wanneer een dergelijk systeem is aangebracht.

Leden 1 en 2. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.



Top




Artikel 5.3.48

uitwendige veiligheid o.a. wiel- en zijdelingse afscherming

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's mogen geen scherpe delen hebben die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

Leden 1, 2 en 3. Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

2.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid moeten uitstekende delen van bedrijfsauto's, die in geval van botsing het gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers aanzienlijk kunnen vergroten, zijn afgeschermd.

Toelichting

Vleugelmoeren op de wielnaaf zijn voldoende afgeschermd wanneer deze niet meer dan 30 mm buiten de afscherming uitsteken.


3.

Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden.


4.

De wielen onderscheidenlijk banden van bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1974 moeten zijn afgeschermd overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen en mogen niet aanlopen.

De wielen onderscheidenlijk banden van bedrijfsauto?s in gebruik genomen voor 1 januari 1975 moeten deugdelijk zijn afgeschermd en mogen niet aanlopen.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.18 tot en met 2.9.22 alsmede artikel 2.9.30 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

Artikel

2.9.18:        Wielafscherming algemeen

2.9.19:        Te beveiligen vlakken

2.9.20:        Wielafscherming achterste as

2.9.21:        Toegestane wielafscherming

2.9.22:        Permanente opbouw als wielafscherming

2.9.30:        Wijze van keuren

5.

Bedrijfsauto's in gebruik genomen na 31 december 1969 moeten zijn voorzien van zijdelingse afscherming. Deze verplichting geldt niet voor:

a.        trekkers;

b.        bedrijfsauto's die blijkens een aantekening op het kentekenbewijs hiervan zijn uitgezonderd;

c.        het gedeelte achter de achterste as van bedrijfsauto's met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg.

Toelichting

Dit lid is niet van toepassing bij voertuigen met als inrichtingsomschrijving ?resteelwagen? ter plaatse van het resteel.

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.9.23 tot en met 2.9.30 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

Artikel

2.9.23:        Zijdelingse afscherming algemeen

2.9.24:        Te beveiligen vlakken

2.9.25:        Aanwezigheid zijdelingse afscherming

2.9.26:        Toegestane zijdelingse afscherming

2.9.27:        Bevestiging en positionering

2.9.28:        Onderbrekingen

2.9.29:        Aanwezigheid doorlopend spatbord

2.9.30:        Wijze van keuren

6.

Een reservewielhouder die zich aan de buitenzijde van de bedrijfsauto bevindt, moet deugdelijk zijn bevestigd. Indien in de houder een reservewiel is geplaatst, moet dat wiel goed zijn opgesloten.

Leden 6 en 7. Visuele controle.

7.

Geen deel aan de buitenzijde van de bedrijfsauto mag zodanig zijn bevestigd, beschadigd, versleten of door corrosie zijn aangetast, dat gevaar bestaat voor losraken.


8.

De leden 8 tot en met 11 hebben betrekking op bussen die onder de Wet Personenvervoer vallen en zijn niet van toepassing voor de erkenninghouder APK.

-

12.

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden omtrent het bepaalde in het vierde, vijfde en achtste tot en met elfde lid.

-



Top




Artikel 5.3.49

stootbalk

Keuringseisen bedrijfsauto's, carrosserie

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen, moeten aan de achterzijde op deugdelijke wijze zijn voorzien van een stootbalk, indien de afstand van de onderzijde van het voertuig tot het wegdek, gemeten over de volle breedte onder de achterzijde van het onderstel of onder de hoofddelen van het koetswerk op een afstand van meer dan 1,00 m achter het hart van de achterste as, meer bedraagt dan 0,70 m dan wel meer bedraagt dan 0,55 m indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen.

Leden 1 tot en met 5. Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

2.

De afstand van de onderzijde van de stootbalk tot het wegdek mag voor bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 30 juni 1967 doch v??r 1 januari 1998, niet meer bedragen dan 0,70 m en voor bedrijfsauto's, in gebruik genomen na 31 december 1997, niet meer bedragen dan 0,55 m.


3.

Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen na 31 december 2004 mag de stootbalk niet meer dan 0,40 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 3,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten. In afwijking hiervan geldt voor bedrijfauto?s, ingericht als betonmolen, dat de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig mag zijn gelegen.


4.

Indien de bedrijfsauto in gebruik is genomen na 30 juni 1967 doch voor 1 januari 2005 mag de stootbalk niet meer dan 0,60 m voor het achterste punt van het voertuig zijn gelegen. Hierbij worden voertuigdelen boven 2,00 m gemeten vanaf het wegdek buiten beschouwing gelaten.


5.

De stootbalk van bedrijfsauto's mag niet breder zijn noch aan weerszijden meer dan 0,10 m smaller zijn dan:

a.        het voertuig op de plaats waar de stootbalk is aangebracht, dan wel

b.        de breedte van de breedste achteras, met inbegrip van de wielen waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten.

Voor bedrijfsauto?s die zijn bestemd voor het vervoer van wissellaadbakken geldt in plaats van de genoemde maat van 0,10 m een maat van

0,20 m.


6.

De stootbalk en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.

Leden 6, 7 en 8. Visuele controle.

7.

De uiteinden van de stootbalk mogen niet naar achteren zijn omgebogen.


8.

Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a.        trekkers;

b.        voertuigen die blijkens een aantekening in het kentekenbewijs van het bepaalde in het eerste lid zijn uitgezonderd.

Toelichting

Dit is tevens van toepassing op asfaltkippers.


9.

Bedrijfsauto?s, niet zijnde bussen, met een toegestane maximum massa van meer dan 7500 kg, in gebruik genomen na 9 augustus 2004, moeten op deugdelijke wijze zijn voorzien van een beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden.

Visuele controle.

10.

De afstand van de onderzijde van de beschermingsinrichting tot het wegdek mag tussen de punten die meer dan 0,20 m van de zijkanten van de voorste as van het voertuig zijn gelegen, met inbegrip van de wielen, niet meer dan 0,45 m bedragen, waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten.

Leden 10 tot en met 12. Visuele controle, waarbij in geval van twijfel wordt gemeten.

11.

De afstand van de voorzijde van het voertuig tot de voorzijde van de beschermingsinrichting mag niet meer dan 0,40 m bedragen, waarbij voertuigdelen die zich hoger dan 2,00 m boven het wegdek bevinden buiten beschouwing worden gelaten.


12.

De beschermingsinrichting mag:

a.        niet breder zijn dan de breedte van het voertuig met inbegrip van de spatborden van de voorste as;

b.        aan weerszijden niet meer dan 0,10 m smaller zijn dan de voorste as met inbegrip van de wielen, waarbij de bolling van de banden boven het wegdek buiten beschouwing wordt gelaten, of

c.        aan weerszijden niet meer dan 0,20 m smaller zijn dan het voertuig gemeten over de uiterste punten van de instaptrede naar de bestuurderscabine.


13.

De beschermingsinrichting aan de voorzijde en de bevestiging daarvan mogen niet zodanig zijn vervormd of breuken of scheuren vertonen, dan wel door corrosie zijn aangetast, dat hierdoor functieverlies optreedt.

Leden 13 tot en met 15. Visuele controle.

14.

Het negende lid geldt niet voor:

a.        bedrijfsauto?s die blijkens een aantekening in het kentekenbewijs of blijkens gegevens in het kentekenregister de toegevoegde categorie-aanduiding ?G? als beschreven in bijlage I, punt 4, van richtlijn 70/156/EEG hebben;

       Toelichting

       Deze aanduiding is in het Raadpleegscherm opgenomen.

b.        bedrijfsauto?s waarvan het gebruik blijkens een aantekening in het kentekenbewijs onverenigbaar is met het voldoen aan de voorschriften voor een beschermings-inrichting aan de voorzijde tegen klemrijden.


15.

Het elfde en twaalfde lid zijn niet van toepassing op bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 7500 kg.




Top




5.3 ? 10.        Verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen bedrijfsauto's

Artikel 5.3.51:        verplichte lichten en retroreflectoren

Artikel 5.3.53:        kleur

Artikel 5.3.55:        werking

Artikel 5.3.56:        afstelling dimlicht

Artikel 5.3.57:        toegestane lichten en retroreflectoren

Artikel 5.3.59:        kleur toegestane lichten

Artikel 5.3.61:        plaatsing

Artikel 5.3.62:        controlelampje mistachterlicht

Artikel 5.3.63:        werking achteruitrijlichten

Artikel 5.3.64:        verbod van verblindende verlichting

Artikel 5.3.65:        verbod andere dan verplichte of toegestane verlichting


Top




Artikel 5.3.51

verplichte lichten en retroreflectoren

Keuringseisen bedrijfsauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

Bedrijfsauto's moeten zijn voorzien van:


a.

twee of vier grote lichten;

Toelichting

Zie ook artikel 5.3.57

Visuele controle.

b.

twee dimlichten, met dien verstande dat de dimlichten met gasontladingslichtbronnen en andere lichtbronnen met een lichtsterkte van meer dan 2000 lumen voldoen aan door Onze Minister gestelde eisen voor deze lichtbronnen, alsmede voor de installatie daarvan indien het voertuig na 31 december 2005 in gebruik is genomen;

Visuele controle.

Aan deze eis wordt t.a.v. lichtbronnen met een lichtsterkte van meer dan 2000 lumen niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

c.

twee stadslichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier stadslichten indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen;

Onderdelen c tot en met l. Visuele controle.

d.

twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, dan wel ??n richtingaanwijzer aan elke zijkant indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen; het licht van de richtingaanwijzer van bedrijfsauto's die na 30 juni 1967 in gebruik zijn genomen moet knipperen.


e.

waarschuwingsknipperlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;


f.

??n zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig, indien het voertuig langer is dan 6,00 m dan wel na 31 december 1997 in gebruik is genomen; de richtingaanwijzers aan de voorzijde van het voertuig worden beschouwd als zijrichtingaanwijzers indien het uitgestraalde licht hiervan duidelijk te zien is vanuit een punt gelegen op 6,00 m achter de voorzijde van het voertuig en 1,00 m zijwaarts;

Toelichting

Indien een zijrichtingaanwijzer aan de zijkant aanwezig is wordt de richtingaanwijzer aan de voorzijde niet als zijrichtingaanwijzer gezien.


g.

twee achterlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel twee of vier achterlichten indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen;


h.

twee remlichten indien het voertuig na 30 juni 1967 in gebruik is genomen, dan wel ??n of twee remlichten indien het voertuig v??r 1 juli 1967 in gebruik is genomen;


i.

een installatie ter verlichting van de aan de achterzijde van het voertuig aangebrachte kentekenplaat;


j.

twee niet-driehoekige rode retroreflectoren aan de achterzijde van het voertuig, onderscheidenlijk twee driehoekige dan wel niet-driehoekige rode retroreflectoren indien het een gelede bus betreft die in gebruik is genomen na 31 december 1994 doch voor 1 januari 2005.

Toelichting

Onder driehoekig wordt een gelijkzijdige driehoek verstaan.


k.

??n of twee mistlichten aan de achterzijde van het voertuig indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen; in het geval van ??n mistlicht moet dit zich bevinden in of links van het middenlangsvlak van het voertuig.


l.

??n of twee achteruitrijlichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen;


m.

twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en breder is dan 2,10 m, dan wel voor 1 januari 1998 in gebruik is genomen en breder is dan 2,60 m;

Toelichting

-        De markeringslichten aan de voorzijde en de achterzijde mogen zijn gecombineerd in ??n ornament.

-        Indien op de cabine van de bedrijfsauto boven de voorruit markeringslichten zijn gemonteerd, is het niet noodzakelijk ingeval van een bredere bovenbouw op het breedste en hoogste punt extra markeringslichten aan te brengen.

-        Indien de bedrijfsauto is voorzien van een opbouw met huif, moeten de markeringslichten op de cabine boven de voorruit op het breedste punt van de cabine zijn aangebracht.

-        Indien de bedrijfsauto is voorzien van markeringslichten, moeten deze op het breedste punt zijn aangebracht. Dit hoeft niet het hoogste punt van het voertuig te zijn.

-        Lichten aan de zijkant op rubberen steeltjes zijn niet toegestaan tenzij deze als markeringslicht kunnen worden aangemerkt.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.

n.

zijmarkeringslichten indien het voertuig na 31 december 1997 in gebruik is genomen en langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen; deze lichten zijn niet verplicht voor chassiscabines;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.3 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel

2.10.1:        Algemeen

2.10.2:        Plaatsing in lengterichting

2.10.3:        Plaatsing in hoogte

o.

niet-driehoekige ambergele retroreflectoren aan elke zijkant van het voertuig indien het voertuig langer is dan 6,00 m, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.5 tot en met 2.10.7 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn. In geval van twijfel wordt gemeten.

Artikel

2.10.5:        Algemeen

2.10.6:        Plaatsing in lengterichting

2.10.7:        Plaatsing in hoogte

p.

een markering aan de achterzijde van het voertuig, indien de toegestane maximum massa van het voertuig meer bedraagt dan 3500 kg en het voertuig in gebruik is genomen na 30 juni 1967; deze eis geldt niet voor trekkers, voertuigen die zijn ingericht voor het vervoer van meer dan acht personen, de bestuurder daaronder niet begrepen, alsmede door Onze Minister aangewezen voertuigen waarvan de bouw, de inrichting of het gebruik zich verzet tegen het aanbrengen van de markering.

Visuele controle, waarbij artikel 2.10.9 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.



Top




Artikel 5.3.53

kleur

Keuringseisen bedrijfsauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De grote lichten, dimlichten, stadslichten en achteruitrijlichten mogen niet anders dan wit of geel stralen.

Toelichting

Wit licht is opgebouwd uit meerdere kleuren. Hierdoor kan het voorkomen dat op het koplamptestapparaat een blauwe, groene, gele, oranje of rode kleur is te zien. Deze kleur op het scherm van het koplamptestapparaat is acceptabel mits de kleur van het licht op de vloer of het wegdek wel wit is.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. Voor de controle van de achteruitrijlichten wordt de achteruitrijversnelling en zo nodig het contact ingeschakeld. Indien noodzakelijk, wordt achteruit gereden.

2.

De richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten alsmede de zijrichtingaanwijzers mogen naar voren niet anders dan ambergeel of wit en naar achteren niet anders dan ambergeel of rood stralen.

Leden 2 tot en met 7. Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

3.

De achterlichten en mistlichten aan de achterzijde mogen niet anders dan rood stralen.


4.

De remlichten mogen niet anders dan rood of ambergeel stralen.


5.

De kentekenplaatverlichting mag niet anders dan wit stralen en mag niet naar achteren stralen.


6.

De markeringslichten mogen naar voren niet anders dan wit, en naar achteren niet anders dan rood stralen.


7.

De zijmarkeringslichten mogen niet anders dan ambergeel stralen. Indien het achterste zijmarkeringslicht onderdeel uitmaakt van een rood stralend licht dan wel van een rode retroreflector, mag dit licht rood stralen.


8.

De markering aan de achterzijde moet bestaan uit ??n rechthoekig bord, dan wel uit een set van twee of vier rechthoekige borden, welke zijn voorzien van rood fluorescerende en geel retroreflecterende parallel lopende diagonale strepen.

Visuele controle.



Top




Artikel 5.3.55

werking

Keuringseisen bedrijfsauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

De in artikel 5.3.51 bedoelde lichten moeten goed werken.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld. De schakelaar moet automatisch in de ingeschakelde stand blijven staan.

2.

De verlichtingsarmaturen en de onderdelen daarvan moeten deugdelijk aan het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle. Indien sprake is van corrosie ter plaatse van de bevestiging geschiedt de controle op de wijze zoals bepaald in hoofdstuk 2, titel 2 van de Regeling permanente eisen.

3.

De glazen van de verlichtingsarmaturen mogen niet zodanig zijn beschadigd, gerepareerd of bewerkt dat de lichtopbrengst en het lichtbeeld dan wel de functie nadelig worden be?nvloed.

Visuele controle. Indien het glas is beschadigd of bewerkt is artikel 2.10.12 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

4.

Lichten met dezelfde functie moeten van gelijke grootte, gelijke kleur en gelijke of nagenoeg gelijke sterkte zijn. Lichten en retroreflecterende voorzieningen met dezelfde functie moeten nagenoeg symmetrisch links en rechts van het midden van het voertuig zijn bevestigd.

Visuele controle, waarbij de desbetreffende verlichting wordt ingeschakeld.

5.

De in artikel 5.3.51 bedoelde lichten en retroreflectoren, voorzover het het lichtdoorlatende gedeelte betreft, mogen ten hoogste een vierde deel zijn afgeschermd, onverminderd het bepaalde in artikel 5.18.7, eerste lid onderdeel e en f.

Toelichting

Hierin wordt het volgende vermeld:

Bij het vervoer van goederen aan de achterzijde van een personenauto, bedrijfsauto met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg, of driewielig motorrijtuig moet worden voldaan aan de volgende eisen:

e.        indien de verlichting en retroreflectoren van het voertuig door de lastdrager of de goederen worden afgeschermd, moet de lastdrager aan de achterzijde zijn voorzien van twee rode achterlichten, twee rode remlichten, twee niet- driehoekige rode retroreflectoren en twee ambergele richtingaanwijzers, die moeten zijn aangebracht op een afstand van niet meer dan 0,40 m vanaf het punt van de grootste breedte van het voertuig met inbegrip van de lastdrager;

f.        indien de op het voertuig aangebrachte kentekenplaat door de lastdrager of de goederen wordt afgeschermd, moet de lastdrager zijn voorzien van een kentekenplaat met het kenteken van het voertuig waarop de lastdrager is aangebracht, alsmede van kentekenplaatverlichting; het kenteken moet goed leesbaar zijn en de kentekenplaat moet zijn voorzien van het in artikel 5 van het Kentekenreglement voorgeschreven goedkeuringsmerk en mag niet zijn afgeschermd;

Indien de in artikel 5.3.51 en 5.3.57 bedoelde verlichting is opgebouwd uit een combinatie van led?s moet de betreffende verlichting minimaal voldoen aan:

-        Minimaal 75% van het totale aantal led?s dient te branden;

-        De ledverlichting moet bij defecte led?s nagenoeg symmetrisch geplaatst blijven;

-        De lichtsterkte moet, ook bij defecte led?s, nagenoeg gelijk blijven.

Leden 5 en 6. Visuele controle.

6.

De retroreflectoren en de markering aan de achterzijde van het voertuig mogen geen gebreken vertonen, die de retroreflectie be?nvloeden.


7.

Onze Minister kan regels vaststellen omtrent het bepaalde in het tweede en derde lid.

-



Top




Artikel 5.3.56

afstelling dimlicht

Keuringseisen bedrijfsauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Het dimlicht van bedrijfsauto's moet zodanig zijn afgesteld dat bij controle met een koplamptestapparaat dan wel een verlichtingsscherm het geprojecteerde beeld, na fixatie van het apparaat dan wel het scherm, voldoet aan de volgende eisen:

a.        het lichte vlak moet zich onder het donkere vlak bevinden;

b.        een duidelijke, geheel of ten dele horizontale scheidingslijn tussen licht en donker moet zichtbaar zijn;

c.        het horizontale gedeelte van de scheidingslijn moet zich bevinden tussen of op de lijnen op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm, die overeenkomen met een daling van de lichtbundel ten opzichte van de horizontale middenlijn van de koplamp van 5 tot 40 mm/m;

d.        indien een ten dele horizontale scheidingslijn zichtbaar is:

1?        moet het horizontale gedeelte van de scheidingslijn zich grotendeels links bevinden van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat dan wel op het verlichtingsscherm;

2?        mag het snijpunt van het horizontale en het niet-horizontale gedeelte:

a.        bij controle met een koplamptestapparaat niet links van de verticale hartlijn op het scherm van het koplamptestapparaat vallen, dan wel

b.        bij controle met een verlichtingsscherm maximaal 20 mm/m links van de geprojecteerde verticale hartlijn van de koplamp op het verlichtingsscherm vallen.

Toelichting

Indien dimlichten zijn gemonteerd met een afwijkend lichtbeeld, zie voor de handelwijze de wijze van keuren bij artikel 5.3.64

1.        De stand van de lichtbundel van het dimlicht wordt gecontroleerd met behulp van een koplamptestapparaat, waarbij de bedrijfsauto en het koplamptestapparaat op een vlakke en horizontale vloer zijn geplaatst.

Toelichting

Tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport wordt geen gebruik gemaakt van een verlichtingsscherm.

2.        Bij de controle bedoeld in punt 1 moeten:

a.        de voorwielen in de stand van rechtuitrijden staan,

b.        de banden op de juiste spanning zijn, en moet

c.        de handrem los staan.

3.        Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een inrichting waarmee de dimlichtafstelling eenvoudig aan de beladingstoestand kan worden aangepast, moet tijdens de controle deze afstelinrichting staan op de stand die overeenkomt met de beladingstoestand.

4.        Indien de bedrijfsauto is uitgerust met een automatische niveauregeling, wordt de controle uitgevoerd met stationair draaiende motor. Een eventuele bedieningsmogelijkheid moet in de normale rijstand staan.

2.

Het voor het dimlicht bestemde deel van de reflector mag zijn oorspronkelijke reflecterende werking niet in ernstige mate hebben verloren.

Visuele controle. Indien de reflector is aangetast is artikel 2.10.14 van de Regeling permanente eisen van toepassing.

3.

Onze Minister stelt regels vast omtrent het bepaalde in het tweede lid.

-



Top




Artikel 5.3.57

toegestane lichten en retroreflectoren

Keuringseisen bedrijfsauto's, verlichting, lichtsignalen en retroreflecterende voorzieningen

Keuringseisen

Wijze van keuren

1.

Bedrijfsauto's mogen zijn voorzien van:



a.        twee mistlichten aan de voorzijde van het voertuig;

       Toelichting

       De wijze van schakeling van de mistlichten aan de voorzijde in combinatie met de dimlichten behoeft niet te worden gecontroleerd.

Visuele controle.


a1.        twee extra grote lichten, indien het bedrijfsauto?s betreft met een toegestane maximum massa van meer dan 12.000 kg en niet zijnde een bus. Tegelijkertijd mogen niet meer dan vier grote lichten kunnen branden.

       Toelichting

       Rekening houdend met het gestelde in artikel 5.3.51 onder a mogen dus maximaal zes lichten zijn gemonteerd.

Visuele controle.


b.        parkeerlichten, indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m en niet breder is dan 2,00 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.


c.        twee extra richtingaanwijzers en waarschuwingsknipperlichten aan de achterzijde van het voertuig;

Onderdelen c, d en e. Visuele controle.


d.        ??n zijrichtingaanwijzer aan elke zijkant van het voertuig indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn;



e.        twee herhalingswaarschuwingsknipperlichten aan het meest naar achteren gelegen gedeelte van de zich aan de zij- of achterkant van het voertuig bevindende laad- en losklep in horizontale stand;



f.        ambergele retroreflectoren aan de zijkanten van het voertuig indien het voertuig niet langer is dan 6,00 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.


g.        twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig;

Visuele controle.


h.        twee markeringslichten aan de voorzijde en twee aan de achterzijde van het voertuig, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn en het voertuig breder is dan 1,80 m;

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten.


i.        zijmarkeringslichten, indien deze lichten niet reeds ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn, aangebracht overeenkomstig de door Onze Minister vastgestelde eisen;

Visuele controle, waarbij de artikelen 2.10.1 tot en met 2.10.4 van de Regeling permanente eisen van toepassing zijn.

Artikel

2.10.1:        Algemeen

2.10.2:        Plaatsing in lengterichting

2.10.3:        Plaatsing in hoogte

2.10.4:        Wijze van keuren


j.        een richtlicht;

Onderdelen j tot en met n. Visuele controle.


k.        een bermlicht aan de voorzijde van het voertuig;



l.        werklichten;



m.        een derde remlicht aangebracht zodanig, dat:

1?        het midden van het lichtdoorlatende gedeelte zich bevindt in het midden-langsvlak van het voertuig of de rand van het lichtdoorlatende gedeelte op een afstand van ten hoogste 0,15 m vanaf dit middenlangsvlak indien het derde remlicht niet op een vast deel van de carrosserie of bovenbouw kan worden bevestigd, en

2?        de onderzijde van het lichtdoorlatende gedeelte hoger ligt dan de bovenzijde van de remlichten, bedoeld in artikel 5.3.51, onderdeel h.

Visuele controle. In geval van twijfel wordt gemeten


n.        In afwijking van onderdeel m kunnen bij bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van niet meer dan 3500 kg twee extra      remlichten worden aangebracht, indien het derde remlicht niet in het midden of binnen 0,15 m vanaf het middenlangsvlak kan worden bevestigd

o.        Bij bedrijfsauto?s met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg kunnen, in afwijking van onderdeel m, twee extra remlichten worden aangebracht.

p.        twee dagrijlichten.

q.        bochtverlichting al dan niet in combinatie met dimlicht;

r.        hoekverlichting (afslagverlichting);

s.        twee extra witte achteruitrijlichten bij voertuigen > 3500 kg;

Onderdelen n tot en met p, Visuele controle.












Onderdelen q. en r. Aan deze eis wordt niet getoetst tijdens de periodieke keuring ten behoeve van de afgifte van een keuringsrapport.

Visuele controle.

2.

Lichten die ingevolge artikel 5.3.51 verplicht zijn gesteld voor voertuigen die na een in dat artikel genoemd tijdstip in gebruik zijn genomen, mogen zijn aangebracht op voertuigen die voor of op dat tijdstip in gebruik zijn genomen mits wordt voldaan aan de in artikel 5.3.53 met betrekking tot die lichten met uitzondering van markeringslichten en zijmarkeringslichten gestelde eisen.

Markeringslichten en zijmarkeringslichten moeten alsdan voldoen aan het bepaalde in de onderdelen h onderscheidelijk i van het eerste lid.

Leden 2 tot en met 6. Visuele controle.

3.

Bedrijfsauto's mogen zijn voorzien van extra witte retroreflecterende voorzieningen aan de voorzijde, extra rode niet-driehoekige aan de achterzijde en extra ambergele aan de zijkanten van het voertuig.

Toelichting

On